201200829/1/R4.
Datum uitspraak: 9 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Appelscha, gemeente Ooststellingwerf,
de raad van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder.
Bij besluit van 31 mei 2011 heeft de raad geweigerd ten behoeve van een woonfunctie op het perceel aan de [locatie] te Ravenswoud een bestemmingsplan vast te stellen.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft de raad het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Logtmeijer en de raad, vertegenwoordigd door T. Wuite, zijn verschenen.
1. Op 21 maart 2011 heeft [appellant] aan de raad verzocht om een bestemmingsplan vast te stellen waarin de als woning in gebruik zijnde bebouwing op het perceel aan de [locatie] te Ravenswoud als zodanig wordt bestemd. De raad heeft bij besluit van 31 mei 2011 geweigerd een dergelijk bestemmingsplan vast te stellen. Het bezwaar tegen de afwijzing is met het besluit van 20 december 2011 ongegrond verklaard.
1.1. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte heeft geweigerd een bestemmingsplan vast te stellen omdat geen ruimtelijke bezwaren bestaan tegen het toekennen van een woonfunctie op zijn perceel aan de [locatie] te Ravenswoud. In dat verband voert hij aan dat zijn perceel niet geschikt is voor de huidige agrarische bestemming, nu twee vijvers en een bos op het perceel aanwezig zijn. Ook is het bestaande gebouw niet toegankelijk voor grotere werktuigen dan kruiwagens. Gelet daarop is een agrarische bestemming volgens [appellant] niet realistisch. Dat uit het gemeentelijke beleid volgt dat de raad verstening in het buitengebied wenst te voorkomen, leidt er volgens [appellant] niet toe dat geen woonfunctie aan zijn perceel kan worden toegekend, nu het volgens hem een bestaande situatie betreft en daarom geen extra verstening met zich brengt. Ook verwijst hij naar het feit dat tot de jaren tachtig een zogenaamd verveningshuisje op het perceel aanwezig was en een woonbestemming op [locatie] daarom cultuurhistorisch gezien past in de strook verveningshuisjes waartoe ook de woningen op de percelen Meester Lokstraat 2, 4 en 6 behoren. Het gemeentebestuur gaat bij de vaststelling van de waarde van het gebouw op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) wel van uit dat het een woning betreft, aldus [appellant].
1.2. De raad stelt dat het gemeentelijk beleid gericht is op het tegengaan van uitbreiding van het aantal burgerwoningen in het buitengebied. Bestaande woningen in het buitengebied hebben in de desbetreffende plannen de aanduiding "Wonen" gekregen. In tegenstelling tot de woningen op de Meester Lokstraat 4 en 6 is op het perceel aan de [locatie] geen sprake van een bestaande woning, nu het aldaar aanwezige bouwwerk is mogelijk gemaakt met een in 1986 verleende vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van een werktuigenberging, een kas en kippenhokken. Dat het perceel thans feitelijk niet overeenkomstig een agrarische bestemming wordt of kan worden gebruikt, is volgens de raad niet relevant. Overeenkomstig het gemeentelijk beleid en mede vanwege de vrees voor precedentwerking, heeft de raad het verzoek om een bestemmingsplan vast te stellen ten behoeve van een woonfunctie afgewezen. Wat betreft het als woning aanmerken in het kader van de WOZ stelt de raad dat voor de WOZ een ander beoordelingskader wordt gehanteerd, dan voor de beoordeling of een woonbestemming ruimtelijk aanvaardbaar is. Aan de WOZ-beschikking kan dan ook geen recht op een woonbestemming worden ontleend.
1.3. In de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied", dat van toepassing is op het perceel [locatie], staat dat het buitengebied primair geen woonfunctie heeft. Dit komt in het plan tot uiting door uitbreiding van het aantal burgerwoningen in het buitengebied tegen te gaan en door de huidige situering op het bouwperceel van bestaande woningen te fixeren.
1.4. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt aan de raad beleidsvrijheid toe bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het tegengaan van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied. Niet in geschil is dat het perceel in het vigerende bestemmingsplan en het vorige bestemmingsplan geen woonbestemming had. Evenmin is in geschil dat met de bouwvergunning en de vrijstelling uit 1986 geen woning is mogelijk gemaakt. De raad heeft zich, gelet op het feit dat de aanwezige woning planologisch niet is toegestaan, terecht op het standpunt gesteld dat indien die woning dienovereenkomstig zou worden bestemd, het aantal woningen, in strijd met het gemeentelijk beleid, planologisch zou worden uitgebreid. Het betoog dat een woonbestemming op het perceel cultuurhistorisch gezien passend zou zijn, doet hier niet aan af en verplicht de raad ook overigens niet tot het vaststellen van een woonbestemming, reeds omdat het voormalige verveningshuisje op [locatie] in de jaren tachtig is afgebroken en niet is herbouwd en [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning die thans op een andere locatie op het perceel aanwezig is cultuurhistorisch van waarde is.
Bij de vaststelling van een plan is van belang of het gebruik overeenkomstig de toegekende bestemming mogelijk is. Het feitelijk gebruik en de feitelijke bebouwing zijn daarvoor niet doorslaggevend. Niet aannemelijk gemaakt is dat het perceel niet in overeenstemming met de agrarische bestemming gebruikt kan worden. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de bebouwing niet in overeenstemming met de verleende vrijstelling en bouwvergunning als werktuigenberging gebruikt kan worden.
Aan de omstandigheid dat de opstal in het kader van de WOZ is aangemerkt als recreatiewoning voor de berekening van de waarde, kan niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat de opstal bij de procedure omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan als woning wordt aangemerkt. De waardevaststelling in het kader van de WOZ is niet relevant bij het vaststellen van een bestemming in het kader van een bestemmingsplan in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
2. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013