201202658/1/R4.
Datum uitspraak: 9 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schiedam,
de raad van de gemeente Schiedam,
verweerder.
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "A4-Schiedam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2012, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.J.C. Hovens en drs. A.M. Nix, beiden werkzaam bij de gemeente Schiedam, zijn verschenen.
1. Het bestemmingsplan is vastgesteld om te voldoen aan de verplichting op grond van de Tracéwet om een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig het tracébesluit A4 Delft-Schiedam (hierna: het tracébesluit). Voorts is beoogd een goede aansluiting van het plangebied te verkrijgen op de bestemmingsplannen in het aansluitende gebied en de gemeentegrens.
2. [appellant] voert aan dat het plan ten onrechte de verschuiving van het westelijke deel van de Brederoweg in noordelijke richting mogelijk maakt. Deze gronden liggen volgens hem niet binnen de grenzen van het tracébesluit.
2.1. De raad stelt dat deze gronden binnen de grenzen van het tracébesluit liggen. Volgens de raad vindt de aanpassing van de Brederoweg in het kader van de uitvoering van het tracébesluit plaats binnen de begrenzing van het "Maatregelvlak verkeersdoeleinden, zone trampassage". Ter zitting heeft de raad verklaard dat de Brederoweg naar het zuiden zal worden verlegd.
2.2. In artikel 3 van het tracébesluit, voor zover hier van belang, is vastgelegd dat het bestaande tramspoor over ongeveer 520 meter lengte wordt verlegd, waarbij de trambaan maximaal 20 meter wordt verschoven, en dat de hoogteligging van de sporen ter hoogte van de kruising met de A4 5,4 m boven NAP bedraagt.
2.3. Het betoog van [appellant] dat de gronden niet in het gebied liggen waarop het tracébesluit ziet, mist feitelijke grondslag. Voor zover [appellant] zich richt tegen de verlegging van de Brederoweg overweegt de Afdeling dat deze is voorzien in het kader van het tracébesluit en reeds aan de orde is gekomen in de mede door [appellant] ingestelde beroepsprocedure tegen dat besluit. Bij uitspraak van 6 juli 2011 in zaak nr.
201009980/1/M2heeft de Afdeling onder meer het beroep van [appellant] tegen dat besluit ongegrond verklaard. Gezien het wettelijk systeem neergelegd in artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet bestaat geen ruimte om de verlegging van de Brederoweg in het kader van de bestemmingsplanprocedure opnieuw ter discussie te stellen.
3. [appellant] voert aan dat aan gronden ten zuid-westen van zijn woning ten onrechte de bestemming "Groen-1" is toegekend, waardoor de aanleg van een ontsluitingsweg mogelijk wordt gemaakt. Deze gronden liggen volgens hem niet in het gebied waarop het tracébesluit ziet.
3.1. De raad betoogt dat het feit dat het bestemmingsplan tevens betrekking heeft op gronden die zijn gelegen buiten het tracébesluit geen afbreuk doet aan het tracébesluit. De raad betoogt dat artikel 13, tiende lid, van de Tracéwet zich niet ertegen verzet dat een deel van het bestemmingsplan geen grondslag heeft in het tracébesluit. Volgens de raad is de Zoomweg een bestaande weg die sinds 30 jaar wordt gebruikt voor de ontsluiting van het tennispark en die op conserverende wijze is bestemd in het bestemmingsplan. Volgens de raad is er geen reden deze weg niet als zodanig te bestemmen, nu deze noodzakelijk is voor de ontsluiting van het tennispark en de aanleg van de weg de uitvoering van het tracébesluit niet onmogelijk maakt.
3.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het plangebied van het bestemmingsplan niet ook gronden heeft kunnen betrekken die buiten de begrenzing van het tracébesluit vallen, mits de uitvoering van het tracébesluit daardoor niet onmogelijk wordt gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid aan buiten de begrenzing van het tracébesluit gelegen gronden ten zuid-westen van de woning van [appellant] de bestemming "Groen-1" die ook de aanleg en instandhouding van ontsluitingswegen mogelijk maakt, heeft kunnen toekennen. Daarbij betrekt de Afdeling dat op deze gronden al de ontsluitingsweg voor het tennispark ligt en dat deze bestemming de uitvoering van het tracébesluit niet onmogelijk maakt. Naar aanleiding van de vrees van [appellant] voor verkeersoverlast door een nog aan te leggen sportpark merkt de Afdeling op dat het onderhavige plan de verwezenlijking van een nieuw sportpark niet mogelijk maakt. Daarvoor is, aldus de raad, een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure noodzakelijk. Inhoudelijke bespreking van die vrees van [appellant] is hier dan ook niet aan de orde.
4. [appellant] voert aan dat het plan op een onderdeel ten westen van zijn woning ten onrechte niet overeenkomstig het tracébesluit is vastgesteld. Aan de in het plan mogelijk gemaakte ontsluitingsweg is de bestemming "Verkeer" toegekend, terwijl dit stuk grond in het tracébesluit is aangeduid als "Maatregelvlak Inpassingsdoeleinden". Hij voert voorts aan dat deze gronden in het bestemmingsplan "Woudhoek-Zuid" de bestemming "Groen" hadden.
4.1. Op de kaart bij het tracébesluit is, voorzien in een dienstweg naast de landtunnel. De Zoomweg is naast deze dienstweg voorzien. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het voornemen bestaat, mits de hulpdiensten daarmee instemmen, om de Zoomweg naast de landtunnel aan te leggen, waardoor de dienstweg het dichtst bij de woning van [appellant] komt te liggen.
4.2. Ingevolge artikel 10, vierde lid, van het tracébesluit worden de in dit artikel bedoelde inpassingsmaatregelen gerealiseerd binnen het op detailkaarten aangeduide "Maatregelvlak Inpassingsdoeleinden".
De bestemming "Verkeer" is hiermee in overeenstemming. De Afdeling overweegt dat niet kan worden geoordeeld dat het bestemmingsplan in dit punt in strijd is met het tracébesluit.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013