ECLI:NL:RVS:2013:BY7998

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112512/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • D. Roemers
  • A. Hammerstein
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om kwijtschelding van huur- en zorgtoeslag door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 20 oktober 2011 het beroep van [appellante] gegrond verklaarde. De Belastingdienst had op 8 juni 2010 het verzoek van [appellante] om kwijtschelding van de terugvordering van huurtoeslag en zorgtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2008 afgewezen. Tevens werd een betalingsregeling van € 230,00 per maand vastgesteld. Na het ongegrond verklaren van het bezwaar door de Belastingdienst op 11 augustus 2010, heeft de rechtbank de beslissing van de Belastingdienst vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. [Appellante] ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de Belastingdienst haar betalingscapaciteit onjuist had berekend en dat zij slechts € 100,00 per maand kon betalen. De Belastingdienst verdedigde de betalingsregeling van € 230,00 per maand, gebaseerd op de berekende betalingscapaciteit van € 433,00 per maand. Tijdens de zitting erkende [appellante] dat het verschuldigde bedrag van € 5.521,00 niet ter discussie stond, maar betoogde dat haar financiële situatie niet toereikend was voor de vastgestelde regeling. De Raad van State oordeelde dat de Belastingdienst terecht de standaard betalingsregeling had vastgesteld, omdat de betalingscapaciteit voldoende was om de terugvorderingen te voldoen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat de situatie van [appellante] niet vergelijkbaar was met die van de andere persoon in de brief van de Belastingdienst. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

201112512/1/A2.
Datum uitspraak: 9 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 oktober 2011 in zaak nr. 10/2383 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2010 heeft de Belastingdienst het verzoek van [appellante] om kwijtschelding van de terugvordering van huurtoeslag over de jaren 2006, 2007 en 2008 en zorgtoeslag over de jaren 2006, 2007 en 2008 afgewezen. Voorts heeft de Belastingdienst in dit besluit een betalingsregeling vastgesteld, inhoudende een afbetaling van € 230,00 per maand.
Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 augustus 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2012, waar [appellante], in persoon, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen.
Ingevolge het vierde lid kan het bestuursorgaan aan de beschikking tot uitstel van betaling voorschriften verbinden.
Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, heeft de belanghebbende de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen twee maanden (na 1 juli 2009: binnen zes weken) na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 31 worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir stelt de Belastingdienst de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van € 40,00 mits hij voldoet aan door de Belastingdienst nader te stellen voorwaarden.
Ingevolge het derde lid eindigt een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40,00 niet toelaat, kan de Belastingdienst, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40,00 verlangen.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst op verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen, in afwijking van zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11, verstaan het positieve verschil in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, wordt onder het netto-besteedbare inkomen, bedoeld in artikel 13, verstaan het gezamenlijke bedrag van een aantal in dat lid opgesomde inkomsten, verminderd met de in artikel 15, eerste lid, vermelde uitgaven.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, worden als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid, in aanmerking genomen:
a. betalingen op belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid, en betalingen op terugvorderingen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
b. het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende netto-woonlasten tot maximaal het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, voorzover dit meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van die wet. Onder netto-woonlasten wordt verstaan: de op de belastingschuldige drukkende huurprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van genoemde wet, dan wel hypotheekrente en erfpachtcanon ter zake van een door hem bewoonde woning voorzover deze hem voor gebruik ter beschikking staat, verminderd met de ontvangen huurtoeslag, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van genoemde wet of met de ontvangen woonkostentoeslag.
c. de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie, bedoeld in artikel 17 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de belastingschuldige geldt ingevolge artikel 475d, eerste, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en met de krachtens de Wet op de zorgtoeslag ontvangen zorgtoeslag;
d. betaalde uitkeringen voor levensonderhoud ingevolge de artikelen 157, 158 of 404 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
e. aflossingen op leningen voor zover die zijn aangewend voor de betaling van belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid;
f. de met het houden van kostgangers verbonden kosten tot een totaal van € 9,30 per dag. Bij de bepaling van het aantal dagen wordt een volle maand op 30 dagen gesteld.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, bedragen de kosten van bestaan, bedoeld in artikel 13, eerste lid, voor belastingschuldigen die worden aangemerkt als een alleenstaande en een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet werk en bijstand of artikel 4 van de Wet investeren in jongeren: 90 percent van het gezamenlijke bedrag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, doch ten minste 90 percent van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 21, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet werk en bijstand, en ten hoogste 90 percent van die bijstandsnorm nadat deze is verhoogd met het bedrag, genoemd in artikel 25 van die wet.
De Belastingdienst voert ten aanzien van de toepassing van de Invorderingswet 1990 en de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het beleid neergelegd in de Leidraad Invordering 2008 (hierna: de Leidraad).
Volgens artikel 79.7 van de Leidraad, voor zover hier van belang, is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door de Belastingdienst aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. De eerste termijn moet zijn voldaan op de vervaldag van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.
Volgens artikel 79.8, voor zover hier van belang, kan de Belastingdienst een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling. De artikelen 11, 12 en 13 van de regeling zijn hierbij van overeenkomstige toepassing. Als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is om de toeslagenschuld af te lossen volgens de standaardregeling, zal de Belastingdienst het verzoek om een andere betalingsregeling afwijzen.
2.    Op 17 mei 2010 heeft [appellante] bij de Belastingdienst een verzoek ingediend om kwijtschelding van een gedeelte van haar schuld over de jaren 2006 tot en met 2009. Die schuld van in totaal € 5.521,00 is ontstaan door terugvordering van huur- en zorgtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2009. Bij besluit van 8 juni 2010 heeft de Belastingdienst haar verzoek als een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling opgevat en een betalingsregeling van € 230,00 per maand gedurende twee jaren vastgesteld. Bij besluit van 11 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 11 augustus 2010 vernietigd op de grond dat dit besluit ondeugdelijk was gemotiveerd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst op goede gronden de betalingscapaciteit heeft berekend op € 433,00 per maand en de betalingsregeling op goede gronden heeft vastgesteld op € 230,00 per maand. Zij voert aan dat zij hooguit € 100,00 per maand en geen € 230,00 per maand kan betalen en hierdoor in financiële problemen komt, terwijl de terugvordering het gevolg is van fouten van de Belastingdienst. Daarbij voert zij verder aan dat de Belastingdienst in een brief van 29 oktober 2009 aan een andere persoon wel heeft afgezien van terugvordering.
3.1.    [appellante] heeft ter zitting erkend dat niet in geschil is dat zij in totaal een bedrag van € 5.521,00 is verschuldigd en dat de Belastingdienst haar betalingscapaciteit op de juiste wijze heeft berekend. Het betoog van [appellante] komt er op neer dat dat zij vanwege andere schulden onvoldoende inkomen heeft om de schuld met een standaard betalingsregeling af te betalen. Nu die betalingscapaciteit toereikend is om de terugvorderingen via de aangeboden standaard betalingsregeling van € 230,00 per maand gedurende twee jaren te voldoen, heeft de Belastingdienst op grond van het in artikel 79.8 van de Leidraad neergelegde beleid dat als uit de verstrekte gegevens blijkt dat de betalingscapaciteit voldoende is het verzoek om een andere betalingsregeling wordt afgewezen, terecht geen andere dan de standaard betalingsregeling toegestaan.
De door de Belastingdienst gemaakte fouten bieden geen grond om af te wijken van dit beleid, zodat de rechtbank eveneens terecht heeft geoordeeld dat Belastingdienst de betalingsregeling terecht heeft vastgesteld op € 230,00 per maand.
Voorts kan het betoog van [appellante], voor zover zij zich beroept op het gelijkheidsbeginsel, evenmin slagen. De brief van 29 oktober 2009 van de Belastingdienst is gericht aan een persoon die in een andere situatie verkeerd dan [appellante]. Het betreft om die reden geen gelijke gevallen, zodat de Belastingdienst niet in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Poot
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013
362-705.