201201645/1/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Soest,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 januari 2012 in
zaak nr. 10/352 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Soest.
Bij besluit van 28 augustus 2008 heeft het college opnieuw geweigerd [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van de inrichting van een schuur op het perceel [locatie 1] te Soest (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 augustus 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 28 augustus 2008 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 23 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door G. Huttinga en J.P.G. Loogman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het bouwplan betreft het veranderen van de inrichting van een schuur op het perceel, alsmede het plaatsen van een voorwand daarin, teneinde deze geschikt te maken voor het stallen van paarden en voor opslag.
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1994" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden."
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering.
Voor zover de gronden nader zijn aangeduid voor "woning", is primair de regeling in artikel 22 van de planvoorschriften van toepassing.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart nader voor woning aangeduide gronden bestemd voor niet-gestapelde woningen, praktijkruimten, bijgebouwen, tuinen, erven en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Een en ander met dien verstande, dat de aanwezige landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden, zoals aangegeven op de natuur- en landschapskaart, in acht worden genomen.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, mogen op de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken worden gebouwd onder de voorwaarde dat per aanduiding op de plankaart het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 1, tenzij op de plankaart anders is aangegeven.
Ingevolge onderdeel e, mag bij een woning 50 m² aan bijgebouwen worden gebouwd.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, onder a, mag een bouwwerk dat op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan bestond of in uitvoering was, dan wel is of kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, en dat afwijkt van het in dit plan - behoudens in dit artikellid - bepaalde ten aanzien van de toelaatbaarheid van bebouwing, mits de bestaande afwijkingen ook naar hun aard niet worden vergroot en behoudens onteigening, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van het in de aanhef bedoelde bouwwerk tot gevolg heeft.
3. Ingevolge het bestemmingsplan is op het perceel en het perceel waarvan het is afgesplitst, [locatie 2], één woning toegestaan. Deze is op het perceel [locatie 2] gerealiseerd. Omdat ingevolge artikel 22, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften bijgebouwen slechts zijn toegestaan bij een woning en geen functionele ondergeschiktheid bestaat met de woning op het perceel [locatie 2], is het bouwplan, dat voorziet in het veranderen van een bijgebouw op het perceel, met het bestemmingsplan in strijd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan met toepassing van artikel 37, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften bouwvergunning kan worden verleend.
4.1. Niet in geschil is dat het desbetreffende bouwwerk op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan, op 18 oktober 1993, bestond. Destijds was het in gebruik ten behoeve van het agrarisch bedrijf op het perceel.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op het bouwplan niet het in artikel 37, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften neergelegde overgangsrecht van toepassing is. Daartoe heeft zij terecht overwogen dat door de gedeeltelijke verandering van het bouwwerk dit geschikt is gemaakt voor een beoogd gebruik, te weten het hobbymatig houden van paarden, dat in strijd is met de agrarische bestemming van het perceel.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat daarmee de bestaande afwijking van het bestemmingsplan naar zijn aard wordt vergroot.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013