ECLI:NL:RVS:2013:BY8491

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201647/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en vrijstelling voor wijziging hoofdgebouw in Soest

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Soest op 16 maart 2011 geweigerd om aan [appellant] een vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van de inrichting van het hoofdgebouw op het perceel [locatie 1] te Soest. De weigering was gebaseerd op het feit dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 1994'. De rechtbank Utrecht heeft op 24 januari 2012 het beroep van [appellant] tegen deze weigering ongegrond verklaard, waarna [appellant] hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 13 augustus 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstelling had kunnen weigeren. Hij stelde dat het college in andere gevallen wel vrijstellingen had verleend, wat volgens hem in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college niet de bevoegdheid had om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

De Afdeling bevestigde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de vrijstelling te weigeren, omdat het college wilde vasthouden aan de bestemming zoals neergelegd in het bestemmingsplan en geen toename van het aantal woningen in het buitengebied wenste. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde, omdat niet was aangetoond dat het college in andere vergelijkbare gevallen wel vrijstellingen had verleend. De conclusie was dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de weigering van de bouwvergunning en vrijstelling rechtmatig was.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201201647/1/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Soest,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 januari 2012 in zaak nr. 11/1813 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Soest.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2011 heeft het college geweigerd [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk veranderen van de inrichting van het hoofdgebouw op het perceel [locatie 1] te Soest (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 24 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door G. Huttinga en J.P.G. Loogman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De aanvraag om bouwvergunning van 11 juni 2008 ziet op legalisering van een gerealiseerde badkamer op de begane grond van de tot woning omgebouwde schuur op het perceel.
2.    Gelet op hetgeen eerder is overwogen in de tussen partijen gewezen uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2008 in zaak nr.
200704765/1, kan het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan omdat niet zijn woning, maar de woning op het perceel [locatie 2] moet worden aangemerkt als de niet toegestane tweede woning op het perceel, in deze procedure niet meer aan de orde zijn.
De Afdeling heeft, onder meer in de genoemde uitspraak, reeds geoordeeld dat de bouwkundige voorzieningen die [appellant] in de schuur heeft aangebracht, waartoe het plaatsen van de badkamer behoort, en die tot doel hebben de schuur te verbouwen tot een tweede woning op het perceel, in strijd zijn met het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1994".
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren. Hij voert voorts aan dat deze weigering in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu het college volgens hem op andere gesplitste agrarische percelen wel dubbel woongebruik toestaat.
3.1.    De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 8 januari 2010 in zaak nummer 08/2802, welke met de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2010 in zaak nummer 201001746/2/H1 in rechte onaantastbaar is geworden, overwogen dat het college niet de bevoegdheid toekwam om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ten behoeve van het bouwplan vrijstelling te verlenen.
Zij heeft eveneens met juistheid overwogen dat ook overigens geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat het verlenen van vrijstelling behoort tot de discretionaire bevoegdheid van in dit geval het college en dat het de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren op de grond dat het wenst vast te houden aan de bestemming als neergelegd in het bestemmingsplan en geen toename wenst van het aantal woningen in het buitengebied, anders dan binnen de criteria van het bestemmingsplan dan wel het reconstructieplan. Ook heeft de rechtbank terecht geen objectieve aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het bouwplan slechts als tijdelijk is bedoeld, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de WRO, zoals dit luidde ten tijde in geding.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Niet is gebleken dat het college in andere gevallen onder hetzelfde bestemmingsplan wel vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend ten behoeve van het oprichten van een tweede woning, waardoor het aantal woningen op het perceel toeneemt en het volgens de plankaart aangegeven maximale aantal overstijgt.
De conclusie is dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen weigeren.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Bolleboom
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013
641.