ECLI:NL:RVS:2013:BY8492

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201648/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • W. Sorgdrager
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bouwvergunning voor verbouwing schuur tot woning in Soest

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 24 januari 2012 het beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een bouwvergunning. De aanvraag, ingediend op 24 juni 2008, betrof de verbouwing van een schuur tot woning op het perceel [locatie 1] te Soest. Het college van burgemeester en wethouders van Soest had deze aanvraag op 26 oktober 2010 afgewezen, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de aanvraag een herhaling was van een eerdere aanvraag uit 2005, die ook was afgewezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 augustus 2012 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag van 24 juni 2008 niet kon worden goedgekeurd, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. [appellant] had aangevoerd dat de woning op het perceel [locatie 2] als de niet toegestane tweede woning moest worden aangemerkt, maar de Afdeling oordeelt dat dit geen nieuw feit is. De eerdere afwijzingen en uitspraken zijn in dit geval van toepassing, en de rechtbank heeft correct gehandeld door de aanvraag af te wijzen.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.

Uitspraak

201201648/1/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Soest,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 januari 2012 in zaak nr. 10/4239 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Soest.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft het college de aanvraag van [appellant] om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de verbouw van een schuur tot woning op het perceel [locatie 1] te Soest afgewezen.
Bij uitspraak van 24 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door G. Huttinga en J.P.G. Loogman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] heeft op 20 januari 2005 een aanvraag om bouwvergunning voor het verbouwen van een schuur tot woning op het perceel [locatie 1] te Soest ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van het college van 27 mei 2005 afgewezen. Bij besluit van 28 augustus 2008 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de uitspraak van 8 januari 2010 in zaak nr. 08/2802, het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard. Bij de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2010 (in zaak nr. 201001746/2/H1), is het hoger beroep van [appellant] tegen deze uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Op 24 juni 2008 heeft [appellant] opnieuw een aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning ingediend voor het verbouwen van een schuur tot woning op het perceel. Het college heeft deze aanvraag bij het besluit van 26 oktober 2010 met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afgewezen.
2.    Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere beschikking.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn aanvraag van 24 juni 2008 niet met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kon afwijzen. Hij voert daartoe aan dat hij als nieuw gebleken feit heeft vermeld dat niet zijn woning [locatie 1], maar de woning op het perceel [locatie 2] dient te worden aangemerkt als de niet toegestane tweede woning op het perceel.
3.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag om bouwvergunning van 24 juni 2008 een herhaling is van die van 20 januari 2005. Blijkens de van de aanvragen deel uitmakende bouwtekeningen zien de aanvragen op hetzelfde bouwplan en strekken zij tot hetzelfde rechtsgevolg, te weten het verkrijgen van een bouwvergunning voor het verbouwen van een schuur op het perceel tot woning.
De omstandigheid dat volgens [appellant] niet zijn woning, maar de woning [locatie 2] moet worden aangemerkt als de niet toegestane tweede woning op het perceel, vormt geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. De Afdeling heeft dit standpunt van [appellant] reeds meermalen verworpen (onder meer in de tussen partijen gewezen uitspraken van 4 mei 2005 in zaak nr.
200409054/1en 26 maart 2008 in zaak nr.
200704765/1).
Nu bij de aanvraag van 24 juni 2008 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college die aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, kon afwijzen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Bolleboom
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013
641.