201201422/1/R1.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon,
2. [appellant sub 2], wonend te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon,
3. [appellant sub 3], wonend te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Westerland, gemeente Hollands Kroon,
5. [appellant sub 5], wonend te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon,
6. [appellant sub 6], wonend te Hippolytushoef, gemeente Hollands Kroon,
de raad van de gemeente Wieringen, thans: Hollands Kroon,
verweerder.
Bij besluit van 10 november 2011 heeft de raad van de gemeente Wieringen, thans: Hollands Kroon, het bestemmingsplan "Hippolytushoef" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellante sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellante sub 4], [appellant sub 5], [belanghebbende] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 5] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. R. Brouwer, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [appellante sub 4], vertegenwoordigd door mr. L. Bultman-den Haan, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 5], bijgestaan door M. Haaksma, en de raad, vertegenwoordigd door I.A. Zwollo-de Wilt en G. van Deutekom-de Lepper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het plan voorziet in een actualisatie van het tot dusver geldende planologische regime voor de bebouwde kom van Hippolytushoef. Het plan is grotendeels consoliderend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] woont aan het [locatie 1]. Hij richt zich tegen de mogelijkheden die het plan biedt voor uitbreiding van horecagelegenheden aan het Kerkplein, met name de mogelijkheden voor het perceel Kerkplein 13.
[appellant sub 1] betoogt in de eerste plaats dat geen behoefte bestaat aan uitbreiding van horecagelegenheden aan het Kerkplein, gelet op de vergrijzende bevolking.
Hij betoogt voorts met betrekking tot het perceel Kerkplein 13 dat het huidige pand niet geschikt is voor horeca, omdat het een totale vloeroppervlakte heeft van 35 m² en daarmee niet kan worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een horeca-inrichting. Hij voert verder aan dat niet kan worden voldaan aan de eisen voor brandveiligheid en geluidwering, nu het huidige pand oud is en een houten kap heeft. Verder vreest hij voor een waardevermindering van zijn woning. Gelet op het voorgaande, valt volgens [appellant sub 1] niet in te zien waarom een horecabestemming is toegekend aan het perceel Kerkplein 13.
2.1. Blijkens de verbeelding is aan enkele percelen aan het Kerkplein, waaronder Kerkplein 13, de bestemming "Horeca" met de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan andere percelen aan het Kerkplein is de bestemming "Centrum" dan wel "Gemengd" met de aanduidingen "wro-zone - wijzigingsgebied 4" en "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1 en een horecabedrijf categorie 2.
Ingevolge lid 11.2a, aanhef en onder 1, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen de regel dat een hoofdgebouw uitsluitend mag worden gebouwd binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 28, aanhef en onder c, kan het bevoegd gezag overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten;
- het woon- en leefklimaat in de omgeving;
de bestemmingen "Centrum", "Kantoor" en "Wonen", op de gronden ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" wijzigen ten behoeve van de bestemming "Horeca", met dien verstande dat:
1. de wijziging uitsluitend binnen de bestaande bebouwing mag plaatsvinden;
2. ten behoeve van de horecabedrijven binnen het gebied waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt, voldoende parkeerplaatsen op eigen erf worden geschapen;
3. er vooraf (aanvullend) ecologisch onderzoek plaatsvindt; indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een ontheffing dan wel vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet is verkregen;
4. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemming "Horeca" van overeenkomstige toepassing zijn.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder pp, wordt in de regels verstaan onder horecabedrijf categorie 1: een horecabedrijf waar in hoofdzaak maaltijden en/of logies worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat veroorzaakt wordt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.
Ingevolge die aanhef en onder qq, wordt in de regels verstaan onder horecabedrijf categorie 2: een horecabedrijf waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich brengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's.
2.2. In de plantoelichting en de "Notitie uitgangspunten bestemmingsplan Hippolytushoef" staat dat het Kerkplein zich (verder) kan ontwikkelen als aantrekkelijk verblijfsgebied. Horecabedrijven dragen in belangrijke mate bij aan de aantrekkingskracht van het gebied. Gelet hierop wordt rond het Kerkplein een "horecaconcentratiegebied" gedefinieerd. Hier is naast de bestaande horeca bij wijziging de vestiging van nieuwe horeca in de vorm van cafés, restaurants en dergelijke toegestaan. Daaronder vallen niet discotheken, dancings, nachtclubs en automatenhallen. De bouwmogelijkheden ten behoeve van horeca worden afgestemd op de oppervlakte van het perceel, aldus de plantoelichting en de "Notitie uitgangspunten bestemmingsplan Hippolytushoef".
2.3. De keuze van de raad om bij recht dan wel bij wijziging horecagelegenheden mogelijk te maken aan het Kerkplein is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid dat is gericht op de ontwikkeling van het Kerkplein als horecaconcentratiegebied. In de enkele stelling dat de bevolking vergrijst, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat behoefte bestaat aan ruime mogelijkheden voor de vestiging van horeca. Hij heeft daarin derhalve geen aanleiding hoeven zien voor afwijking van het beleid.
Wat betreft de vrees van [appellant sub 1] voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning aan het [locatie 1], wordt als volgt overwogen. Niet is uitgesloten dat de horecagelegenheden - met name de horecagelegenheid aan het Kerkplein 13 - enige overlast met zich kunnen brengen, nu deze zijn voorzien in de nabijheid van zijn woning. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van dusdanige overlast dat daaraan een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. Daarbij heeft hij van belang kunnen achten dat op grond van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 geen richtafstand hoeft te worden aangehouden tussen een horecabedrijf in de categorieën 1 en 2 en een woning in een gebied met functiemenging. Voorts heeft hij in aanmerking kunnen nemen dat het Kerkplein ligt in het centrumgebied en de concentratie van horeca in een centrumgebied niet ongebruikelijk is.
2.4. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat het mogelijk maken van horeca in het pand op het perceel Kerkplein 13, waar thans reeds een café is gevestigd, ontoelaatbaar is, omdat het pand vanwege het beperkte oppervlak en de oude staat niet voldoet aan de eisen voor brandveiligheid, geluidwering en de overige eisen die aan een horecagelegenheid worden gesteld - wat daarvan ook zij - wordt overwogen dat in het deskundigenbericht staat dat het plandeel met de bestemming "Horeca" voor dat perceel wat deze aspecten betreft uitvoerbaar is als wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. [appellant sub 1] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
2.5. Wat de eventuele nadelige invloed van het plandeel op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plandeel aan de orde zijn.
2.6. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijk" voor het perceel kadastraal bekend gemeente Wieringen, sectie G, nummer 818, omdat daaraan geen woonbestemming is toegekend ten behoeve van de realisering van één of twee woningen. Hij voert met verwijzing naar het in zijn opdracht uitgebrachte advies van DLV Rundvee Advies van 30 juni 2011 aan dat het perceel een stuk grond betreft dat niet wordt gebruikt voor agrarische doeleinden en daarvoor ook niet geschikt is. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het perceel een ligging heeft in landelijk gebied, zodat woningbouw op grond van artikel 13, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (hierna: PRVS) niet is toegestaan, betoogt hij dat dit geen reden is voor het niet toekennen van een woonbestemming. Hiertoe stelt hij dat de raad de bevoegdheid heeft om artikel 13, eerste lid, van de PRVS buiten toepassing te laten in een geval als het onderhavige waarin feitelijk sprake is van een perceel dat deel uitmaakt van de bebouwde kom. Hij betoogt voorts dat de raad ten onrechte niet heeft bezien of ontheffing had kunnen worden verleend van het verbod in artikel 13, eerste lid, van de PRVS. Ten slotte betoogt [appellant sub 2] dat de raad ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat met de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2012 tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten op 1 oktober 2012 de systematiek van de PRVS wijzigt in die zin dat ontheffingen worden vervangen door bindende regels vooraf waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken binnen tevoren gestelde kaders.
3.1. De raad stelt dat het gemeentelijk beleid is gericht op het behoud en de instandhouding van open ruimten. Hij stelt voorts dat de noodzaak van woningbouw op het perceel niet is aangetoond. Bovendien acht hij het mogelijk maken van woningbouw op het perceel in strijd met artikel 13, eerste lid, van de PRVS. Gelet hierop heeft hij geen aanleiding gezien een woonbestemming toe te kennen.
3.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschappelijk" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven;
b. agrarische cultuurgrond ten behoeve van de exploitatie van het grondgebonden agrarisch bedrijf, met handhaving en bescherming van aanwezige en potentiële landschappelijke waarden;
e. gebouwen voor hobbymatig agrarisch gebruik;
f. agrarische cultuurgrond ten behoeve van hobbymatig agrarisch gebruik;
3.3. In het deskundigenbericht staat dat [appellant sub 2] het perceel in het verleden gebruikte als grasland ten behoeve van kuilvoer voor zijn veehouderij op een andere locatie in de gemeente. Het perceel wordt thans niet meer gebruikt voor agrarische activiteiten.
3.4. Op de themakaart structuurvisie behorend bij de PRVS maakt het perceel deel uit van landelijk gebied.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de PRVS voorziet een bestemmingsplan niet in ontwikkeling van woningbouw in het landelijk gebied.
Ingevolge het tweede lid kan het college van gedeputeerde staten, gehoord de Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO), ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor:
a. nieuwe woningbouw die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de direct omgeving daarvan aanwezige kwaliteiten van het landschap;
b. overige nieuwe woningbouw in het landelijk gebied.
Ingevolge het derde lid kan het college van gedeputeerde staten de ontheffing als bedoeld in het tweede lid uitsluitend verlenen indien:
a. de noodzaak van nieuwe woningbouw is aangetoond aan de hand van in het vierde lid genoemde documenten;
b. is aangetoond dat nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en;
Ingevolge het vierde lid stelt het college van gedeputeerde staten ten behoeve van de beoordeling van de noodzaak van nieuwe woningbouw de volgende documenten vast:
a. gebiedsdocument Noord-Holland Noord 2010-2020 en Metropoolregio Amsterdam 2010-2020 (vastgesteld in 2009);
b. provinciale woningbouwmonitor (jaarlijks opgesteld en vastgesteld);
c. provinciale woonvisie; en de regionale actieprogramma’s (vast te stellen in respectievelijk 2010 en 2011).
3.5. De Afdeling overweegt dat het aan de raad is om op basis van planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen bestemmingen voor gronden vast te stellen. Hij heeft in dit geval in redelijkheid kunnen afzien van de toekenning van een woonbestemming, reeds omdat een woonbestemming in strijd is met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de PRVS dat een bestemmingsplan niet voorziet in woningbouw in landelijk gebied. Het betoog van [appellant sub 2] dat weliswaar sprake is van landelijk gebied als bedoeld in de PRVS, maar dat feitelijk sprake is van een gebied met een ligging in de bebouwde kom, zodat de raad geen acht had hoeven slaan op het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de PRVS, volgt de Afdeling niet. De PRVS voorziet immers niet in een dergelijke mogelijkheid. Voorts faalt het betoog van [appellant sub 2] dat het gemeentebestuur ten onrechte niet heeft verzocht om een ontheffing van het verbod in artikel 13, eerste lid, van de PRVS. Daarbij is van belang dat de raad beleidsvrijheid heeft om al dan niet een verzoek te doen om ontheffing te verlenen. De keuze van de raad om in dit geval een dergelijk verzoek niet te doen, acht de Afdeling niet onredelijk. De raad heeft aan die keuze ten grondslag kunnen leggen de omstandigheid dat in Hippolytushoef geen noodzaak bestaat voor de realisering van woningen buiten bestaand bebouwd gebied als bedoeld in de PRVS. Hij heeft voorts van belang kunnen achten dat het gemeentelijk beleid - evenals het provinciaal beleid dat ten grondslag ligt aan artikel 13 van de PRVS - is gericht op behoud en instandhouding van open ruimten in gebied dat de PRVS aanmerkt als landelijk gebied. Dat in de nieuwe systematiek van de PRVS het systeem van ontheffingen zal worden vervangen, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat uit de ontwerpwijziging van de PRVS blijkt dat de nieuwe systematiek geen beleidsinhoudelijke wijzigingen behelst.
3.6. [appellant sub 2] heeft ter zitting verklaard dat hij het betoog dat het perceel een stuk grond betreft dat niet wordt gebruikt voor agrarische doeleinden en daarvoor ook niet geschikt is niet handhaaft met het oog op de toekenning van een andere bestemming dan "Agrarisch met waarden - Landschappelijk" of "Wonen", indien de Afdeling tot het oordeel komt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de toekenning van een woonbestemming. Gelet hierop en gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 is overwogen, behoeft dit betoog daarom geen bespreking meer.
3.7. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
4. [appellant sub 3] betoogt dat de raad in de reactie op zijn zienswijze niet is ingegaan op een aantal van zijn bezwaren.
4.1. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde argumenten niet in de besluitvorming zijn betrokken.
5. [appellant sub 3] voert voorts aan dat het "Stedenbouwkundig advies perceel [locatie 2] te Hippolytushoef" van 28 september 2011 ten onrechte niet voorafgaand aan de vergadering van de commissie Grondgebiedzaken van 2 november 2011 aan hem is overgelegd. Hij betoogt dat daarmee aan hem de mogelijkheid is ontnomen zich daartegen te richten in de commissievergadering, zodat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
5.1. Vaststaat dat de raad in de zienswijze van [appellant sub 3] aanleiding heeft gezien het "Stedenbouwkundig advies perceel [locatie 2] te Hippolytushoef" van 28 september 2011 te laten opstellen. Hoewel aan [appellant sub 3] moet worden toegegeven dat overhandiging van dit advies voorafgaand aan de commissievergadering op 2 november 2011 wenselijk zou zijn geweest, is de Afdeling van oordeel dat [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt - nu dit niet is gebeurd - dat hij is benadeeld. Hierbij is van belang dat het advies voorafgaand aan de onderhavige beroepsprocedure aan [appellant sub 3] ter beschikking is gesteld en hij de mogelijkheid heeft gehad om in het vervolg van de procedure hierop te reageren.
6. [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" met de aanduiding "bijgebouw" voor het perceel [locatie 2], voor zover de voormalige loods die nu wordt gebruikt als bijgebouw bij zijn stolpboerderij niet mag worden verbouwd tot woning. Hij voert aan dat geen toereikende motivering is gegeven voor het niet toekennen van een woonbestemming.
Voorts betoogt hij dat de wethouder de raadscommissie onjuist heeft voorgelicht in de vergadering van de commissie Grondgebiedzaken van 2 november 2011, omdat de wethouder de raadscommissie heeft laten geloven dat uit het "Stedenbouwkundig advies perceel [locatie 2] te Hippolytushoef" volgt dat woningbouw op het perceel niet aanvaardbaar is. Volgens hem volgt uit dat advies juist het tegendeel.
6.1. De raad stelt dat hij geen woning wil toestaan op het perceel [locatie 2] ter plaatse van het bijgebouw in verband met het behoud van het karakter en de identiteit van de naastgelegen stolpboerderij in de omgeving. Daarnaast acht hij toekenning van een bouwmogelijkheid voor een woning niet in overeenstemming met de plansystematiek die is gericht op conservering van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld.
6.2. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat de raadscommissie tijdens de commissievergadering onjuist is voorgelicht door de wethouder - wat daar ook van zij -, wordt overwogen dat de raad het plan in de nu voorliggende vorm heeft vastgesteld. Niet is gebleken dat het plan niet is vastgesteld overeenkomstig hetgeen de raad heeft beoogd. Reeds hierom faalt dit betoog.
6.3. Vaststaat dat de woning die [appellant sub 3] wil bouwen kleiner is dan het bestaande bijgebouw dat als zodanig is bestemd. Vaststaat voorts dat de voorziene bouwlocatie een ligging heeft te midden van woonbebouwing. Gelet hierop kan de Afdeling de stelling van de raad dat de bouw van een woning ter plaatse afbreuk doet aan de ruimtelijke structuur niet volgen. De enkele stelling dat de plansystematiek is gericht op conservering van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld, is eveneens een onvoldoende motivering voor het niet toekennen van een bouwmogelijkheid. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad desgevraagd heeft verklaard dat dit niet betekent dat woningbouw in alle gevallen wordt tegengegaan. Voor zover de raad zich met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2008 in zaak nr.
200706143/1op het standpunt stelt dat in een vergelijkbare situatie geen bouwmogelijkheid hoefde te worden toegekend, wordt overwogen dat die vergelijking niet opgaat. Daarbij is van belang dat in die situatie - anders dan in de hier aan de orde zijnde situatie - nog geen bebouwing aanwezig was.
7. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bijgebouw" voor het perceel [locatie 2] niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
Het beroep van [appellante sub 4]
8. [appellante sub 4] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor haar perceel [locatie 3]. Zij betoogt in de eerste plaats dat de aanduiding "detailhandel volumineus" ten onrechte niet aan het gehele perceel is toegekend.
Verder betoogt zij dat ten onrechte niet de aanduiding "detailhandel perifeer" is toegekend, zodat zij haar bedrijf kan uitbreiden met verkoop, reparatie en onderhoud van fietsen, brommers en scootmobielen. [appellante sub 4] stelt zich op het standpunt dat het perceel vanwege de ligging en bereikbaarheid hiervoor zeer geschikt is. In dit verband wijst zij er ook op dat de bestaande fietsenhandel in de nabijheid van het perceel binnen afzienbare tijd haar deuren zal sluiten, zodat voldoende marktruimte bestaat. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat toekenning van de aanduiding "detailhandel perifeer" in strijd is met de "Detailhandelsvisie Kop van Noord-Holland", betoogt [appellante sub 4] dat de raad zich ten onrechte en zonder deugdelijke motivering op dit standpunt stelt. Verder betoogt zij dat de aanduiding "detailhandel perifeer" wel is toegekend aan het naastgelegen perceel Belterlaan 30, zodat is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Voorts voert [appellante sub 4] aan dat haar bedrijf ten onrechte niet is opgenomen in het overzicht van winkels, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in Hippolytushoef dat als bijlage deel uitmaakt van de plantoelichting.
8.1. De raad stelt dat de aanduiding "detailhandel perifeer" niet is toegekend, omdat dit in strijd is met de "Detailhandelsvisie Kop van Noord-Holland".
8.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Bedrijf" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - schadeherstelbedrijf/spuitcabine + verkoop en reparatie mechanisch tuingereedschap". Aan een deel is voorts de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1" toegekend en aan een ander deel is de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2" toegekend. Verder is aan een deel de aanduiding "detailhandel volumineus" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
1. bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende, in bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijven onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 1" uitsluitend bedrijven genoemd onder categorie 1 zijn toegestaan;
2. bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende, in bijlage 2 opgenomen Staat van Bedrijven onder categorie 1 tot en met 2, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2";
7. volumineuze detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel volumineus";
8. perifere detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel perifeer";
13. een schadeherstelbedrijf/spuitcabine inclusief verkoop en reparatie van mechanisch tuingereedschap, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - schadeherstelbedrijf/spuitcabine + verkoop en reparatie mechanisch tuingereedschap";
In de bestemming is niet inbegrepen:
- detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, volumineuze detailhandel en perifere detailhandel op de gronden ter plaatse van de aanduidingen "detailhandel volumineus" en "detailhandel perifeer".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ab, wordt in de regels onder perifere detailhandel verstaan: volumineuze detailhandel, inclusief detailhandel in volumineuze vakantie-, sport- en recreatieartikelen; hieronder valt ook een klein assortiment voor gebruik, installatie, reparatie of onderhoud van deze volumineuze artikelen, zoals bijvoorbeeld touwen, ankers en lakken.
Ingevolge die aanhef en onder ac, wordt in de regels onder detailhandel in volumineuze artikelen verstaan: detailhandel in goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto’s, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair.
8.3. In de "Detailhandelsvisie Kop van Noord-Holland" staat dat nieuwe vestigingen van detailhandel waarbij het assortiment in hoofdzaak wordt gevuld met onder andere fietsen, bromfietsen en scootmobielen zich in principe mogen vestigen op de aangewezen grootschalige en perifere winkelgebieden:
- Den Helder, het Ravelijncenter;
- Schagen, Witte Paal of Lagedijk (de Fok) en;
- Wieringerwerf, Robbenplaat.
8.4. De raad stelt dat de aanduiding "detailhandel volumineus" bij wijze van omissie niet aan het gehele perceel is toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
8.5. Vaststaat dat de bedrijfsgronden van [appellante sub 4] niet zijn gelegen in één van grootschalige en perifere winkelgebieden als bedoeld in de "Detailhandelsvisie Kop van Noord-Holland". De keuze van de raad om verkoop, reparatie en onderhoud van fietsen, brommers en scootmobielen niet mogelijk te maken op bedrijventerrein Molenveld is in overeenstemming met dit beleid. [appellante sub 4] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad ten aanzien van haar niet in redelijkheid aan dit beleid heeft kunnen vasthouden. De enkele stelling dat voor verkoop, reparatie en onderhoud van fietsen, brommers en scootmobielen voldoende markt bestaat, is hiervoor onvoldoende.
Ten aanzien van de door [appellante sub 4] gemaakte vergelijking met het perceel Belterlaan 30, wordt als volgt overwogen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat die situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat in de situatie van Belterlaan 30 sprake is van een bestaand bedrijf in perifere detailhandel.
8.6. Met betrekking tot het betoog van [appellante sub 4] dat haar bedrijf ten onrechte niet is opgenomen in het overzicht van winkels, maatschappelijke voorzieningen en bedrijven in Hippolytushoef dat als bijlage deel uitmaakt van de plantoelichting - wat daarvan ook zij - wordt overwogen dat de plantoelichting inclusief bijlagen geen juridisch bindend onderdeel is van het bestemmingsplan. Reeds hierom kan dit betoog van [appellante sub 4] niet leiden tot vernietiging van het plan in zoverre.
8.7. In hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling, gelet op hetgeen in 8.4 is overwogen, aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 3] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 5]
8.8. [appellant sub 5] woont op het perceel [locatie 4]. Hij richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Horeca" en de aanduiding "bouwvlak" voor het naastgelegen perceel Hoofdstraat 15-17, voor zover het plan voorziet in het als zodanig bestemmen van illegaal opgerichte bebouwing behorend bij en uitbreiding van de ter plaatse aanwezige snackbar annex lunchroom tot ongeveer 200 m². Hij betoogt dat zijn woon- en leefklimaat hierdoor wordt aangetast, onder meer door geluidsoverlast in zijn serre en hinder als gevolg van de ontgeuringsinstallatie die op een afstand van ongeveer 1 m van zijn woning is geplaatst. Verder betoogt hij dat de bestaande bebouwing niet voldoet aan de normen in het Bouwbesluit 2003.
Hij betoogt voorts dat illegale bebouwing gedeeltelijk op zijn erf is gebouwd.
8.9. Blijkens de verbeelding is aan het perceel Hoofdstraat 15-17 de bestemming "Horeca" toegekend. Aan een gedeelte van het perceel is de aanduiding "bouwvlak" toegekend.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1 en een horecabedrijf categorie 2;
b. wonen, al dan niet in combinatie met aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van één afzonderlijk huishouden per woning, en tevens voor:
d. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen,
met de daarbij behorende:
e. tuinen, erven en terreinen;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming is niet inbegrepen:
- horecabedrijven in categorie 3.
Ingevolge lid 11.2, aanhef en onder a, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen de regel dat een hoofdgebouw uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gebouwd.
Ingevolge die aanhef en onder b gelden de volgende regels voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen van bedrijfs(woningen) (lees: (bedrijfs)woningen):
1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd, dan wel de bestaande maat indien deze minder bedraagt;
2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 60 m² dan wel de bestaande maat indien deze meer bedraagt bij vrijstaande woningen, met dien verstande dat, indien de oppervlakte van een bouwperceel 1.000 m² of meer bedraagt, de oppervlakte ten hoogste 75 m² mag bedragen, dan wel de bestaande maat indien deze meer bedraagt;
3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, dan wel het bestaande percentage van de oppervlakte van het hoofdgebouw indien dit hoger is;
4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van een erf dan wel het bestaande percentage van een erf indien dit hoger is;
8.10. In de plantoelichting staat dat de vestiging van ‘lichte’ horeca (tearoom, snackbar en dergelijke) in het winkelconcentratiegebied is toegestaan. Vermeld is dat dit type horeca bijdraagt aan de verblijfsfunctie van het winkelconcentratiegebied.
8.11. Voor zover [appellant sub 5] betoogt dat het mogelijk maken van de horecafunctie in strijd is met het Bouwbesluit 2003, omdat de gebouwen niet voldoen aan de eisen voor brandveiligheid, wordt overwogen dat dit bezwaar ziet op een procedure inzake de verlening van een vergunning voor bouwen en niet op het hier aan de orde zijnde bestemmingsplan. Niet aannemelijk is gemaakt dat het Bouwbesluit 2003 in zoverre aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Het betoog van [appellant sub 5] dat illegale bebouwing ten onrechte op zijn erf is uitgevoerd - wat daarvan ook zij - kan evenmin leiden tot vernietiging van het plan. Dit aspect kan zonodig in een handhavingsprocedure aan de orde worden gesteld.
De Afdeling overweegt dat het als zodanig bestemmen van alle aanwezige bebouwing en uitbreiding van het gebruik voor horecadoeleinden tot een oppervlak van ongeveer 200 m², ongeacht de mogelijkheden in het voorheen geldende bestemmingsplan, onder omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn. Dit is het geval indien is gebleken dat de raad zich het belang van het woon- en leefklimaat van omwonenden, zoals [appellant sub 5], heeft aangetrokken en hij in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan uitbreiding van de horecagelegenheid dan aan het woon- en leefklimaat van omwonenden. De Afdeling is echter van oordeel dat de raad zijn afweging niet inzichtelijk heeft gemaakt. Hiertoe wordt overwogen dat de raad voor zijn motivering ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de motivering die is gegeven in het kader van een krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verleende vrijstelling. Ter zitting is immers vast komen te staan dat het plan ongeveer 75 m² extra horecabebouwing mogelijk maakt ten opzichte van hetgeen met de vrijstelling is vergund.
8.12. In hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Horeca" en de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel Hoofdstraat 15-17 niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
8.13. Ter zitting heeft de raad desgevraagd verklaard dat - uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden - kan worden voldaan aan de normen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Het deskundigenbericht bevestigt dit. Hij heeft ter zitting voorts verklaard dat de horecabebouwing die het plan mogelijk maakt niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 5]. De Afdeling acht dit standpunt niet onaannemelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op grond van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 geen richtafstand hoeft te worden aangehouden tussen een horecabedrijf in de categorieën 1 en 2 en een woning in een gebied met functiemenging, zoals de woning van [appellant sub 5].
8.14. Nu de raad ter zitting het besluit in zoverre alsnog voldoende heeft gemotiveerd, ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover dat naar aanleiding van het door [appellant sub 5] aangevoerde wordt vernietigd, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
Het beroep van [appellant sub 6]
9. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 6] en stelt zich daartoe op het standpunt dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend.
9.1. Wat dit betoog betreft, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in de uitspraak van 25 mei 2012 in zaak nr.
201201422/2/R1, waarin de voorzitter heeft overwogen dat [appellant sub 6] niet kan worden tegengeworpen dat zij niet binnen de beroepstermijn beroep heeft ingesteld. Gelet hierop is het beroep ontvankelijk.
10. [appellant sub 6] woont op het perceel [locatie 5]. Haar beroep richt zich tegen de aanduiding "wro - wijzigingsgebied 4", voor zover uitbreiding van horecagelegenheden aan het Kerkplein mogelijk wordt gemaakt.
10.1. In overweging 2.3 is geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] door toekenning van de wijzigingsbevoegdheid niet dusdanig verslechtert dat daaraan een doorslaggevend gewicht moet worden toegekend. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien wat betreft haar woon- en leefklimaat hierover anders te oordelen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat haar woning aan de [locatie 5] op ruimere afstand van het Kerkplein staat dan de woning van [appellant sub 1], woonachtig aan het Kerkplein 13.
11. [appellant sub 6] richt zich voorts tegen het plandeel voor de gronden met de bestemming "Centrum" en de aanduiding "bouwklasse ab/x" zonder de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" ten zuiden van haar woning op het perceel [locatie 5] (hierna: het achterliggende plandeel). Zij betoogt dat de bouwhoogte ter plaatse niet is gematigd tot de bestaande bouwhoogte, zoals toegezegd in de nota van zienswijzen.
[appellant sub 6] betoogt verder dat de voorziene bouwhoogte voor het achterliggende plandeel niet leesbaar is zonder het bij de bouwklasses behorende bouwschema en dat dit schema ten onrechte geen deel uitmaakt van het langs elektronische weg vastgestelde plan.
11.1. De raad stelt dat aan het achterliggende plandeel bij wijze van omissie niet de door [appellant sub 6] gewenste bouwklasse is toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
11.2. Niet in geschil is dat het bouwschema, zoals weergegeven op de op papier vastgestelde verbeelding en waarnaar in artikel 6, lid 6.2, onder a, onderdeel 2, van de planregels wordt verwezen, geen deel uitmaakt van het langs elektronische weg vastgestelde plan. Dit brengt naar het oordeel van de Afdeling met zich dat de voorziene bouwhoogte voor het achterliggende plandeel onbegrensd is.
11.3. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel voor de gronden met de bestemming "Centrum" en de aanduiding "bouwklasse ab/x" zonder de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" ten zuiden van de woning van [appellant sub 6] op het perceel [locatie 5] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
11.4. Voor zover [appellant sub 6] in het beroepschrift voor het overige heeft verwezen naar de inhoud van haar zienswijze, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 6] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit in zoverre onjuist is.
11.5. In hetgeen [appellant sub 6] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 6] is voor het overige ongegrond.
12. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 3] en [appellante sub 4] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 6] gedeeltelijk en de beroepen van [appellant sub 3], [appellante sub 4] en [appellant sub 5] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wieringen, thans: Hollands Kroon, van 10 november 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan Hippolytushoef, voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bijgebouw" voor het perceel [locatie 2];
b. het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 3];
c. het plandeel met de bestemming "Horeca" en de aanduiding "bouwvlak" voor het perceel Hoofdstraat 15-17;
d. het plandeel met de bestemming "Centrum" en de aanduiding "bouwklasse ab/x" zonder de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" voor de gronden ten zuiden van de woning van [appellant sub 6] op het perceel [locatie 5] te Hippolytushoef;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven voor zover dit betrekking heeft op het plandeel genoemd onder II.c.;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] geheel en het beroep van [appellant sub 6] voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Hollands Kroon tot vergoeding van bij:
- [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 708,00 (zegge: zevenhonderdacht euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- [appellante sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.180,00 (zegge: elfhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Hollands Kroon aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3];
- € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellante sub 4];
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 5];
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 6].
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013