201205866/1/R2.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en anderen, gevestigd respectievelijk wonend te Bathem, gemeente Berkelland,
de raad van de gemeente Berkelland,
verweerder.
Bij besluit van 10 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruurlo, Woongebieden 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2012, waar [appellante] en anderen, bij monde van [gemachtigde], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door C.D.A.M. Nieuwenhuis en P. Arends, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime van de woongebieden te Ruurlo en is een conserverend plan, waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen.
2. [appellante] en anderen hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "bouwvlak" aan de G. Sprokkereefstraat te Ruurlo (hierna: het perceel). Zij betogen dat aan het perceel ten onrechte geen woonbestemming met een bouwmogelijkheid is toegekend.
3. [appellante] en anderen betogen allereerst dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door ter motivering van het plan ten onrechte te verwijzen naar nieuw beleid. Zij voeren hiertoe aan dat in het verleden, bij de koop van het perceel, overleg heeft plaatsgevonden met de gemeente, waarin bij hen de verwachting is gewekt dat de gemeente voor, in ieder geval niet tegen, een woonbestemming op het perceel was.
3.1. Niet in geschil is dat tussen [appellante] en anderen en de gemeente overleg heeft plaatsgevonden over de mogelijkheid van woningbouw op het perceel. Volgens de raad is destijds gesproken over het voortzetten van het ter plaatse aanwezige aannemersbedrijf en over het verplaatsen van de bedrijfsactiviteiten en het herontwikkelen van het perceel naar een woonbestemming. Na onderzoek naar de milieuzonering achtte de raad woningbouw uit milieuhygiënisch oogpunt destijds niet mogelijk, omdat [appellante] en anderen geen eigenaar waren van het naastgelegen terrein. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat nooit sprake is geweest van concrete bouwplannen die destijds in overeenstemming waren met het vastgestelde beleid.
3.2. Ten aanzien van het betoog van [appellante] en anderen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellante] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat de raad de voor het perceel geldende bestemming "Bedrijf" zou wijzigen in een woonbestemming. De raad heeft het plan derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
4. Voorts betogen [appellante] en anderen dat de raad voor het aan het perceel niet toekennen van een woonbestemming met een bouwmogelijkheid ten onrechte heeft gewezen op het dienaangaande door de raad gehanteerde beleid. Volgens hen wordt binnen de gemeente Berkelland incidentele uitbreiding van woningbouw toegestaan, waardoor het toekennen van een woonbestemming op het perceel wel in overeenstemming is met het in dit verband door de raad gehanteerde beleid. Zij merken in dit verband op dat binnen het volgens het beleid van de gemeente Berkelland nog te bouwen aantal woningen het bouwen van woningen op het perceel, gezien de geschiktheid hiervan, het meest voor de hand liggend is.
4.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad de vrijheid heeft bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.
4.2. Ten aanzien van het in het plan aan gronden toekennen van een woonbestemming heeft de raad uiteengezet dat bij de actualisering van het plan vanwege demografische ontwikkelingen het in dit verband opgestelde nieuwe beleid leidend is. Dit nieuwe beleid is neergelegd in de Regionale woonvisie Achterhoek 2010-2020, die op 18 oktober 2010 is opgesteld door zeven gemeenten uit de Achterhoek samen met de woningcorporaties en de provincie Gelderland (hierna: de woonvisie). De woonvisie heeft als taakstelling voor de gemeente Berkelland dat het aantal woningbouwplannen in de gemeente in verband met de verwachte bevolkingsdaling en de afnemende behoefte aan woningen in de periode van 2010 tot 2020 naar beneden moet worden bijgesteld van ongeveer 1.800 naar 635 woningen. In de woonvisie is als maatregel genoemd dat er geen nieuwe principeverzoeken voor woningbouwontwikkeling in behandeling worden genomen die leiden tot extra woningen. Deze maatregel is tevens vastgesteld in het raadsbesluit van 26 oktober 2010, waarin is bepaald dat geen medewerking meer wordt verleend aan nieuwe woningbouwplannen die niet passen in een bestemmingsplan en die leiden tot extra woningen. De raad heeft bij besluit van 25 januari 2011 ingestemd met de woonvisie.
Teneinde te kunnen voldoen aan de taakstelling uit de woonvisie heeft de raad bij besluit van 28 juni 2011 als kader vier concrete maatregelen vastgesteld om de woningbouwplannen te verminderen. Deze maatregelen zijn het aanpassen van de woningbouwplannen, het aanscherpen van het intrekkingsbeleid voor verleende vergunningen voor woningen waarvan de uitvoering niet start of wordt afgerond, het afhandelen van lopende aanvragen voor functieverandering naar wonen in het buitengebied en het ongedaan maken van latente plancapaciteit voor woningbouw. De motivering hiervoor is dat de raad de uitvoering van extra woningbouwplannen door de demografische ontwikkeling niet in het belang van een goede ruimtelijke ordening acht. Het beleid van de gemeente Berkelland staat derhalve geen uitbreiding van het aantal tot 2020 te realiseren woningen van 635 meer toe.
4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellante] en anderen het in de woonvisie neergelegde en in de raadsbesluiten nader uitgewerkte beleid in overeenstemming achten met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad voor de keuze om aan het perceel geen woonbestemming toe te kennen niet in redelijkheid mocht aansluiten bij dit beleid. De raad heeft bij de beoordeling hiervan in redelijkheid van belang mogen achten dat van het aantal over een periode van tien jaar nog te bouwen woningen al circa 400 woningen in aanbouw dan wel opgeleverd zijn en dat voor het resterende aantal woningen reeds zodanige concrete plannen bestaan dat er geen ruimte meer bestaat voor nieuwe woningbouwlocaties en dat zelfs in bestaande woningbouwplannen moet worden geschrapt. Het betoog faalt.
4.4. Voor zover [appellante] en anderen betogen dat hun verzoek om het aan het perceel toekennen van een woonbestemming past binnen het in de woonvisie opgenomen aantal van 635 woningen, overweegt de Afdeling dat [appellante] en anderen voor de vaststelling van het plan geen concreet bouwplan hebben ingediend waar de raad als zodanig rekening mee had moeten houden. Voor zover [appellante] en anderen ter zitting hebben gewezen op een ingediend bouwplan, is gebleken dat dit slechts een impressie van een bouwplan betrof dat zij eerst op de dag waarop het plan is vastgesteld naar de raad hebben gezonden. Reeds hierom heeft de raad hiermee geen rekening hoeven te houden. Voorts is ter zitting gebleken dat [appellante] en anderen geen gebruik hebben gemaakt van de onder het voorgaande plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid, dat voor het perceel de mogelijkheid bevatte de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemming "woondoeleinden 1" dan wel "centrumdoeleinden 1". [appellante] en anderen hebben ook overigens geen omstandigheden aangevoerd die voor de raad aanleiding hadden moeten zijn om anderszins van het bedoelde beleid af te wijken. Het betoog faalt.
5. [appellante] en anderen betogen dat het in stand laten van de bedrijfsbestemming in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dit verband stellen [appellante] en anderen dat het perceel ligt ingesloten tussen woonbestemmingen en dat wordt uitgegaan van een feitelijk onjuiste situatie, nu sinds de aankoop van het bedrijf uit een faillissement in 2008 op het perceel geen bedrijvigheid meer plaatsvindt.
5.1. Naar de raad stelt is gekozen voor een conserverend plan waarin vooral de geldende bestemmingen en het bestaande gebruik zijn opgenomen. De raad wijst er in dit verband op dat het vorige ter plaatse geldende plan "Ruurlo-Centrum" voor het perceel eveneens voorzag in een bedrijfsbestemming. De raad stelt zich op het standpunt dat ondanks dat op het perceel op dit moment geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden, gebruik volgens de geldende bedrijfsbestemming nog steeds mogelijk is en daarmee geen aanleiding bestaat om een andere bestemming aan het perceel toe te kennen. De raad acht de bestemming "Bedrijf" voor het perceel in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
5.2. De Afdeling ziet, in aanmerking genomen het conserverende karakter van het plan, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de keuze om de bestemming "Bedrijf" te handhaven niet in redelijkheid in het belang van een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Bedrijf" niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
6. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013