ECLI:NL:RVS:2013:BY8550

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205551/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Zutphen inzake bouwvergunning voor woning te Neede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 april 2012, waarin het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland, dat op 17 september 2009 een lichte bouwvergunning heeft verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een woning op het adres [locatie] te Neede. Het college heeft op 2 november 2010 het bezwaar van [appellant] deels gegrond verklaard, maar het besluit van 17 september 2009 in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen omgevingsvergunning vereist was voor de voorgenomen verbouwing.

[appellant] stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen belang had bij het beroep, omdat het college niet handhavend zou optreden tegen de verbouwing. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 oktober 2012 ter zitting behandeld. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan de voorwaarden van het Besluit omgevingsrecht en dat er geen omgevingsvergunning vereist is. De rechtbank heeft [appellant] terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, omdat hij geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 2 november 2010. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201205551/1/A1.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Neede, gemeente Berkelland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 25 april 2012 in zaak nr. 10/2021 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] lichte bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van de woning op het adres [locatie] te Neede.
Bij besluit van 2 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, ontheffing van het bestemmingsplan verleend en het besluit van 17 september 2009 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 25 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Paalman, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door S.A. van der Spek, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. C. van Deutekom, advocaat te Arnhem.
Overwegingen
1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dorp Neede, vijfde wijziging" rust op het perceel de bestemming "Woningbouw LV".
Ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften zijn voorschriften met betrekking tot de aard, plaats en afmetingen van de bebouwing en het bouwterrein mede vervat in de bij de plankaart behorende verklaring. Ingevolge deze verklaring geldt voor bebouwing op gronden met de bestemming "Woningbouw LV" een minimale afstand tot de zijdelingse terreingrens van 4 meter.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge het derde lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten als bedoeld in het eerste lid, in daarbij aangegeven categorieën van gevallen het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Ingevolge artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo, geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen genoemd in artikel 3, gelezen in samenhang met artikel 5, van bijlage II van het Bor.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 7, van die bijlage is geen omgevingsvergunning vereist voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, indien deze activiteit betrekking heeft op een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geen verandering in de draagconstructie;
b. geen verandering in de brandcompartimentering of subbrandcompartimentering;
c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
d. geen uitbreiding van het bouwvolume.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, is artikel 3 niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt, in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de Wabo is gebouwd of wordt gebruikt.
2.    Vast staat dat in 1973 vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor de realisering van een garage op het perceel. Deze garage is later verbouwd tot kantoorruimte, waarvoor bij besluit van 6 februari 1990 bouwvergunning is verleend. Het bouwplan voorziet in de interne verbouwing van de kantoorruimte tot eetkamer/keuken (hierna: eetkeuken).
3.    De rechtbank heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met de op het perceel rustende bestemming en voldoet aan de in artikel 3, aanhef en onder 7, van bijlage II van het Bor opgenomen voorwaarden, zodat geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is vereist. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat, nu voor het bouwplan geen omgevingsvergunning is vereist, [appellant] door het instellen van beroep niet in een gunstiger positie kan geraken en derhalve geen belang meer heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 2 november 2010. Zij heeft het beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij belang heeft bij dat beroep. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft getoetst aan de Wabo, nu de besluitvorming in deze zaak het gevolg is van zijn verzoek om handhaving van 17 juni 2009. Voor zover wel aan de Wabo dient te worden getoetst, is volgens hem voorts, anders dan de rechtbank heeft overwogen, onder de Wabo een omgevingsvergunning vereist, nu het bouwplan in strijd is met de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan. [appellant] stelt verder schade te hebben geleden doordat het college tot op heden niet handhavend heeft opgetreden tegen de eetkeuken.
4.1.    De omstandigheid dat uit het besluit van 17 september 2009 valt af te leiden dat het college niet handhavend zal optreden tegen het bouwplan, brengt, anders dan [appellant] aanvoert, niet met zich dat dit besluit moet worden aangemerkt als een besluit op zijn verzoek om handhaving van 17 juni 2009. Voor het antwoord op de vraag, of belang bestaat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een besluit tot het verlenen van bouwvergunning is voorts niet van betekenis welk recht van toepassing was op een verzoek om handhaving met betrekking tot het bouwplan, maar van betekenis is of voor dat plan na de inwerkingtreding van de Wabo nog steeds een vergunning is vereist. De rechtbank heeft ter beantwoording van die vraag dan ook terecht aan de Wabo getoetst.
4.2.    Niet in geschil is dat het bouwplan voldoet aan de in artikel 3, aanhef en onder 7, van bijlage II van het Bor gestelde voorwaarden, zodat daarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, is vereist.
Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de verbouwing van de kantoorruimte tot eetkeuken in strijd is met het bestemmingsplan en daarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is vereist. Vast staat dat de verbouwing in overeenstemming is met de ter plaatse geldende woonbestemming. De verbouwing is voorts, anders dan [appellant]    betoogt, niet in strijd met het planvoorschrift dat een afstand tot de zijdelingse terreingrens moet worden aangehouden van vier meter, nu het bouwplan niet de oprichting of wijziging van de bebouwing betreft, maar een interne verbouwing van een bouwwerk. Voor dit bouwwerk en de verbouwing daarvan tot kantoorruimte zijn vergunningen verleend.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning is vereist.
4.3.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestaat, indien overigens belang ontbreekt, nog belang bij het bij de rechtbank ingestelde beroep, indien appellant stelt schade te hebben geleden en hij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij dergelijke schade daadwerkelijk als gevolg van het besluit heeft geleden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van het besluit van 2 november 2010 daadwerkelijk schade heeft geleden. De enkele stelling dat hij overlast ondervindt van de afvoerpijp van de keuken is daarvoor onvoldoende.
4.4.    Nu het bouwplan ten tijde van de aangevallen uitspraak inmiddels vergunningvrij was en voorts niet is gebleken van omstandigheden waaruit volgt dat [appellant] desondanks belang had bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 2 november 2010, heeft de rechtbank hem terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kos
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013
580.