201201130/1/A4.
Datum uitspraak: 16 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Kallenkote, gemeente Steenwijkerland,
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college aan [vergunninghouders] een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een vleesvee-, schapen- en paardenhouderij alsmede een minicamping op het perceel [locatie] te Kallenkote.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2012, waar het college, vertegenwoordigd door ing. M. Betzema, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. [appellant] betoogt dat door de verlening van de vergunning wat betreft de minicamping strijd ontstaat met het bestemmingsplan "Buitengebied 1996". Volgens [appellant] had het college die vergunning dan ook moeten weigeren. In dat verband voert hij ook aan dat een krachtens de Wet op de openluchtrecreatie verleende ontheffing niet meer van kracht is en dat het ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening verboden is om kampeermiddelen te plaatsen buiten een kampeerterrein dat als zodanig in een bestemmingsplan is bestemd.
2.1. Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan de vergunning, in afwijking van het eerste lid, tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met het bestemmingsplan.
2.2. Het krachtens artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer weigeren van een milieuvergunning betreft een bevoegdheid en geen verplichting. Hierbij komt aan het college beleidsvrijheid toe.
Het college heeft te kennen gegeven dat, voor zover door verlening van de vergunning strijd met het bestemmingsplan ontstaat, het voornemens is om medewerking te verlenen aan planologische inpassing van de minicamping, zodat er in de toekomst geen strijd met het bestemmingsplan zal zijn. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college met deze motivering niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de vergunning niet krachtens artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer geweigerd behoefde te worden.
3. Het betoog van [appellant] dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de effecten van de wijziging van het agrarisch bedrijf op de EHS-verbindingszone, het nabijgelegen ganzenfoerageergebied en de verblijfplaatsen van broedvogels, is, zo begrijpt de Afdeling, gericht tegen het nog vast te stellen nieuwe bestemmingsplan. Dat plan ligt in deze procedure echter niet ter toetsing voor. Hetgeen [appellant] terzake naar voren heeft gebracht, wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.
4. [appellant] stelt voorts dat de aan de vergunning verbonden voorschriften met betrekking tot geurhinder en geluidhinder onvoldoende zijn om de nadelige gevolgen van de minicamping op het gebruik van zijn perceel te beperken dan wel te voorkomen.
4.1. [appellant] heeft deze stelling niet nader onderbouwd, zodat de beroepsgrond reeds daarom faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2013