201201617/1/A2.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rijswijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 januari 2012 in zaak nr. 11/7382 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] toe te kennen voorschot kinderopvangtoeslag 2007 herzien en op € 12.560,00 gesteld.
Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en voorts het voorschot nader op nihil vastgesteld.
Bij uitspraak van 2 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen is afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en is het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot tot een terug te vorderen bedrag leiden.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellant] heeft op 10 oktober 2007 kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2007 aangevraagd. Aan het besluit van 10 augustus 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellant] meermaals is verzocht om betalingsbewijzen te overleggen, waaruit blijkt dat de gastouder in het jaar 2007 is betaald en hij de gevraagde informatie niet heeft verstrekt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank een onjuiste uitleg aan artikel 18 van de Awir en artikel 7 van de Wko heeft gegeven en miskend dat onduidelijk is, op welke grondslag de Belastingdienst het voorschot op nihil heeft gesteld en het op de weg van de Belastingdienst lag om aannemelijk te maken dat hij geen kosten heeft gehad. Indien de bewijslast toch op hem rustte, had de Belastingdienst het voorschot moeten baseren op de door hem wel aannemelijk gemaakte kosten, aldus [appellant].
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 24 augustus 2011 in zaak nr.
201102962/1/H2en 22 juni 2011 in zaak nr.
201010918/1/H2), volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt moet aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte van die kosten is. De Belastingdienst mocht [appellant] dan ook vragen aan te tonen, welke bedragen hij aan de gastouder heeft betaald.
Nu [appellant] geen betalingsbewijzen heeft overgelegd, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Belastingdienst door hem niet aannemelijk gemaakt mocht achten dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en het voorschot op nihil mocht stellen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013