201204716/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 29 maart 2012 in zaak nr. 11/1266 in het geding tussen:
Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het college aan [belanghebbende] een persoonsgebonden gedoogbeschikking verleend om de recreatiewoning aan de [locatie] te Schoorl te gebruiken voor permanente bewoning.
Bij besluit van 5 april 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 18 oktober 2010 onder aanpassing van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 29 maart 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 april 2011 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Hink en R. Westbroek, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. M.P. Terwindt, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bergen Schoorl-kernen en buurtschappen" is het gebouw op het perceel aangemerkt als recreatiewoning en is het niet toegestaan om dat te gebruiken of te laten gebruiken voor permanente bewoning.
2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beleid inzake de aanpak van permanente bewoning van recreatiewoningen te algemeen en te verstrekkend van aard is en daarmee in strijd is met de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
2.1. In de gemeente Bergen zijn ongeveer 3500 recreatiewoningen aanwezig. Op 16 december 2008 heeft de raad beleid vastgesteld inzake de permanente bewoning van recreatiewoningen welk beleid is gepubliceerd. Vóór die tijd heeft handhaving van de recreatieve functie van recreatiewoningen geen prioriteit gehad. Het uitgangspunt van het handhavingsbeleid, waaraan het college uitvoering geeft, is dat de permanente bewoning van recreatiewoningen op termijn beëindigd moet worden. Bewoners die kunnen aantonen dat zij vóór 1 april 2008 een recreatiewoning permanent bewoonden, kunnen op verzoek, onder de voorwaarde dat zij kunnen aantonen dat hun woning aan minimumeisen uit het Bouwbesluit 2003 voldoet, op grond van voormeld beleid in aanmerking komen voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking voor onbepaalde tijd, die vervalt bij verhuizing of overlijden. In het handhavingsbeleid is voorts vermeld dat het college bij het verlenen van de gedoogbeschikking de rechtszekerheid in aanmerking neemt.
2.2. Het oordeel van de rechtbank dat het handhavingsbeleid te algemeen en te verstrekkend van aard is en zonder meer in strijd is met het stelsel van de Wro, kan niet worden gevolgd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de persoonsgebonden gedoogbeschikking vervalt op het moment dat de bewoner verhuist of overlijdt, zodat sprake is van een situatie van voorbijgaande aard. Dit betekent in dit geval dat, steeds nadat de permanente bewoning van een of meer van de desbetreffende recreatiewoningen wordt beëindigd, deze woningen uitsluitend voor recreatieve doeleinden mogen worden gebruikt. Ten aanzien van de bewoners van recreatiewoningen aan wie een gedoogbeschikking is geweigerd of die daarvoor niet in aanmerking komen, is het college voornemens over te gaan tot handhavend optreden. Voorts wordt in aanmerking genomen dat een peildatum wordt gehanteerd in de afweging bij het besluit op het verzoek om een persoonsgebonden gedoogbeschikking. Gelet op het lange tijd ontbreken van urgentie om handhavend op te treden tegen de permanente bewoning van recreatiewoningen en in aanmerking genomen dat de raad op 16 december 2008 handhavingsbeleid heeft vastgesteld, wordt de peildatum van 1 april 2008 niet onredelijk geacht. Het betoog slaagt.
Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu het college heeft berust in het oordeel van de rechtbank dat het besluit van 29 maart 2011 onvoldoende is gemotiveerd, omdat het college de belangen van [wederpartij] niet kenbaar bij de besluitvorming heeft betrokken. Het oordeel van de Afdeling over het handhavingsbeleid brengt niet met zich dat het college bij de behandeling van het verzoek om een persoonsgebonden gedoogbeschikking gehouden is een zodanige beschikking te verlenen, indien aan de in het beleid opgenomen voorwaarden wordt voldaan, doch zal de belangen van derden in aanmerking dienen te nemen.
3. Het hoger beroep is gegrond. Het college dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling en de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze niet is aangevochten, een nieuw besluit te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013