ECLI:NL:RVS:2013:BY9201

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110578/5/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • R.I. Slagt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied 2011 te Bergeijk

Op 18 januari 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" van de gemeente Bergeijk. Dit bestemmingsplan, vastgesteld op 7 juli 2011, voorziet in een agrarisch bouwvlak van 0,46 ha op het perceel [locatie 1]. Verzoeker, die een intensieve veehouderij uitoefent, heeft bezwaar gemaakt tegen het bestemmingsplan omdat het niet voorziet in de gewenste vergroting van het bouwvlak tot 1,5 ha, wat volgens hem noodzakelijk is voor de verplaatsing van zijn bedrijf. Hij heeft de voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het bouwvlak kan worden vergroot.

Tijdens de zitting op 10 januari 2013 heeft verzoeker zijn zienswijze toegelicht, bijgestaan door een deskundige. De gemeente heeft aangegeven dat zij niet onwelwillend staat tegenover de vergroting van het bouwvlak, maar dat er onvoldoende gegevens zijn aangeleverd om dit in het bestemmingsplan op te nemen. De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om schorsing van het bestemmingsplan te verstrekkend is, omdat het huidige bouwvlak van 0,46 ha niet onaanvaardbaar is en er mogelijkheden zijn voor een postzegelplan dat de gewenste vergroting kan faciliteren.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de huidige situatie niet onhoudbaar is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201110578/5/R3.
Datum uitspraak: 18 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Westerhoven, gemeente Bergeijk (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Bergeijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[verzoeker] heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. A.F.M. Manders, en de raad, vertegenwoordigd door D. Nas-van Helvoort, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    [verzoeker] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin niet is voorzien in een vergroting van een agrarisch bouwvlak tot 1,5 ha ter plaatse van het perceel [locatie 1]. Hij voert aan dat hij een intensieve veehouderij uitoefent op de percelen [locatie 2] en [locatie 1], maar dat de bedrijfsvestiging op het perceel [locatie 2] geen uitbreidingsmogelijkheden heeft. De gewenste vergroting van het bouwvlak maakt het mogelijk om de bedrijfsvestiging te verplaatsen naar het perceel [locatie 1], aldus [verzoeker]. Hij betoogt dat hij al jarenlang in gesprek is met de gemeente over een bedrijfsverplaatsing en dat de gemeente ook te kennen heeft gegeven daaraan mee te willen werken. Verder betoogt [verzoeker] dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een in het vorige plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de gewenste vergroting, terwijl aan de wijzigingsvoorwaarden was voldaan.
3.    Ter plaatse van het perceel [locatie 1] voorziet het plan in een agrarisch bouwvlak van 0,46 ha. In het vorige plan was een agrarisch bouwvlak van 0,7 ha opgenomen.
4.    Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening een agrarisch bouwvlak met een omvang van 1,5 ha voor het perceel [locatie 1] zou vaststellen. Een dergelijke voorlopige voorziening acht de voorzitter te verstrekkend.
5.    Schorsing van het plan, voor zover dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1], heeft niet het door [verzoeker] gewenste gevolg, aangezien het bouwvlak in het vorige plan een omvang van 0,7 ha heeft. Ter zitting heeft [verzoeker] te kennen gegeven dat hij wel gebaat zou zijn bij schorsing van het plan in zoverre, omdat daardoor de mogelijkheid ontstaat om een nieuwe stal te bouwen op het perceel [locatie 1] om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn. In dit verband stelt [verzoeker] dat de bestaande stallen op de percelen [locatie 2] en [locatie 1] niet meer voldoen aan de gewijzigde eisen voor dierenwelzijn en dat in verband daarmee hem spoedig een last onder dwangsom zal worden opgelegd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur niet onwelwillend tegenover de vergroting van het bouwvlak tot 1,5 ha staat. Bij brief van 3 november 2010 heeft het gemeentebestuur [verzoeker] te kennen gegeven welke gegevens hij dient te overleggen alvorens de vergroting mogelijk kan worden gemaakt in het voorliggende bestemmingsplan dan wel in een zogenoemd postzegelplan. Ten tijde van de vaststelling van het plan waren volgens de raad onvoldoende gegevens aangeleverd om de vergroting van het bouwvlak te kunnen beoordelen en in het plan op te nemen. De raad heeft daarom in dit plan voorzien in een bouwvlak op maat, om de bestaande bebouwing. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat een ontwerp voor een zogenoemd postzegelplan in procedure zal worden gebracht zodra de thans nog ontbrekende stukken, die zien op een kwaliteitsverbetering als bedoeld in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012, zijn ingekomen en akkoord bevonden.
Het voorgaande in aanmerking nemend, acht de voorzitter schorsing van het plandeel, waardoor bouwmogelijkheden uit het vorige plan herleven en de mogelijkheid ontstaat om een omgevingsvergunning voor bouwen aan te vragen voor het perceel [locatie 1], vooruitlopend op de bodemprocedure, te verstrekkend. Daarbij overweegt de voorzitter dat niet aannemelijk is geworden dat met het bouwvlak van 0,7 ha uit het vorige plan een met het oog op de wettelijke eisen van dierenwelzijn toereikende situatie kan worden bewerkstelligd, hetgeen wel kan worden bereikt met het postzegelplan.
6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten    w.g. Slagt
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2013
618.