ECLI:NL:RVS:2013:BY9202

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201210101/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • Z. Huszar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor de locatie van de voormalige Witte School te Liempde

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 januari 2013 uitspraak gedaan over verzoeken om een voorlopige voorziening in het kader van een bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor de locatie van de voormalige Witte School te Liempde. De raad van de gemeente Boxtel had op 28 augustus 2012 het bestemmingsplan 'Herziening locatie Witte School, Liempde' vastgesteld, en op 6 september 2012 had het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 25 appartementen en het rooien van dertien houtopstanden. Tegen deze besluiten hebben verschillende verzoekers, wonend in Liempde, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft de verzoeken op 18 december 2012 ter zitting behandeld. De verzoekers vreesden onomkeerbare gevolgen van de besluiten, zoals parkeeroverlast en aantasting van hun woon- en leefklimaat. De raad stelde dat de plannen voldoende parkeergelegenheid bieden en dat de zorgwoningen niet bedoeld zijn voor zelfstandige bewoning. De voorzitter overwoog dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de zorgen van de verzoekers niet voldoende onderbouwd zijn. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de besluiten in de bodemprocedure vernietigd zouden worden.

Uiteindelijk heeft de voorzitter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wogen dan de belangen van de gemeente bij de uitvoering van het bestemmingsplan. De voorzitter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201210101/2/R3.
Datum uitspraak: 18 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1.    [verzoeker sub 1], wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
2.    [verzoeker sub 2], wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
3.    [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker sub 3]), beiden wonend te Liempde, gemeente Boxtel,
en
1.    de raad van de gemeente Boxtel,
2.    het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening locatie Witte School, Liempde" vastgesteld.
Bij besluit van 6 september 2012 heeft het college een omgevingsvergunning voor het bouwen van 25 appartementen en een omgevingsvergunning voor het rooien van dertien houtopstanden op het perceel van de voormalige Witte School verleend.
Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoeker sub 3] beroep ingesteld. Zij hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De stichting Stichting Goed Wonen Liempde heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 december 2012, waar [verzoeker sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.C.W. van der Zanden, advocaat te Liempde, en C. Molenaar, [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. Van der Zanden voornoemd, [verzoeker sub 3], bijgestaan door mr. R.E. Izeboud, advocaat te Breda, en de raad, vertegenwoordigd door R. Poort en R. Heesbeen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Goed Wonen Liempde, vertegenwoordigd door [voorzitter] van Goed Wonen Liempde, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Met het plan en de omgevingsvergunningen beogen de raad en het college de bouw van 25 zorg- en seniorenwoningen mogelijk te maken op het terrein van de voormalige Witte School te Liempde.
3.    [verzoeker sub 2] richt zich met zijn verzoek tegen het plan, [verzoeker sub 1] richt zich met haar verzoek tegen het plan en de omgevingsvergunning voor het bouwen en [verzoeker sub 3] richt zich met zijn verzoek tegen het plan en de beide omgevingsvergunningen. Zij beogen allen onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van de besluiten te voorkomen.
4.    [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] vrezen parkeeroverlast vanwege het plan. Zij betogen dat in onvoldoende parkeerplaatsen wordt voorzien, omdat volgens [verzoeker sub 2] het plan en volgens [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3], zoals zij ter zitting hebben toegelicht, tevens de omgevingsvergunning voor het bouwen mogelijk maken dat de appartementen worden bewoond door personen die geen zorg nodig hebben. Voor dergelijke appartementen zijn volgens hen meer parkeerplaatsen nodig dan de 21 waarin wordt voorzien. In dat verband voeren zij ook aan dat de behoefte aan zorgwoningen onvoldoende is onderbouwd.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat met 21 parkeerplaatsen in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, omdat het plan voorziet in zorgwoningen voor verzorgd wonen en daarvoor een norm van 0,6 parkeerplaats per woning geldt. De zelfstandigheid waarnaar in de plantoelichting en de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verwezen ziet volgens de raad op de mogelijkheid om de regie te houden over de invulling van het leven en niet op een volledige onafhankelijkheid van zorg. De raad wijst voorts op voorzieningen als een oplaadpunt voor een scootmobiel, een rolstoelberging, vergrote draaicirkels in de woningen en drempelloze doorgangen, die volgens hem onderstrepen dat zelfstandigheid hier niet als onafhankelijkheid van zorg moet worden beschouwd.
4.2.    Aan het plandeel voor de appartementen is voor het overgrote deel de bestemming "Wonen - 4" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a en onder d, van de planregels, zijn de voor "Wonen - 4" aangewezen gronden bestemd voor gestapelde woningen in de vorm van zorg- en seniorenwoningen met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, al dan niet ondergronds.
Ingevolge lid 4.2.1, aanhef en onder a en onder b, mogen als hoofdgebouw uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd en mogen in totaal niet meer dan 25 woningen worden gebouwd, met dien verstande dat het aantal zorgwoningen niet minder dan 21 mag bedragen en het aantal seniorenwoningen niet meer dan vier mag bedragen.
Ingevolge lid 4.5.1, aanhef en onder c, wordt tot strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van minder dan 21 woningen als zorgwoningen.
Ingevolge artikel 1 wordt verstaan onder zorgwoning: een woning of wooneenheid, bestemd voor verzorgd wonen, waarbij extramurale verzorging, verpleging, begeleiding en hotel- en welzijnsdiensten vanuit een professionele zorgverlenende organisatie worden geboden.
Ingevolge dit artikel wordt verstaan onder seniorenwoning: een woning of wooneenheid bestemd voor zelfstandig wonende ouderen vanaf 55 jaar.
4.3.    In de plantoelichting staat dat voor een zorgwoning voor zelfstandig wonen in het centrum een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning geldt en in de rest van de kom een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. Voor zorgwoningen voor beschermd of verzorgd wonen geldt in beide gevallen een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per woning zoals deze uit de notitie "Parkeernormen gemeente Boxtel, binnen de bebouwde kom" volgt, aldus de plantoelichting. Tevens staat vermeld dat voor eventuele seniorenwoningen wordt uitgegaan van 1,5 parkeerplaats per woning. Voorts staat er dat in totaal 21 parkeerplaatsen binnen het plangebied zullen worden gerealiseerd.
4.4.    De voorzitter overweegt dat in de definitie van zorgwoning in artikel 1 staat dat een zorgwoning is bestemd voor verzorgd wonen. Nu de omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor 25 appartementen ten behoeven van een gebruik voor minimaal 21 zorgwoningen en maximaal vier seniorenwoningen ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat deze vergunning op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan.
De raad hanteert voor zorgwoningen voor verzorgd wonen een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per woning en voor seniorenwoningen een norm van 1,5. Het plan en de omgevingsvergunning voorzien in 21 parkeerplaatsen, zodat deze besluiten in zoverre - ook indien 21 zorgwoningen en vier seniorenwoningen worden gerealiseerd - in overeenstemming zijn met de door de raad gehanteerde uitgangspunten. Gelet op de toelichting van de raad ter zitting dat op de wachtlijst voor zorgwoningen ongeveer 170 personen staan en in ieder geval een deel van hen nu of in de toekomst behoefte heeft aan verzorgd wonen, acht de voorzitter voorshands aannemelijk gemaakt dat behoefte bestaat aan de zorgwoningen die het plan mogelijk maakt. Voor zover [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] vrezen dat de zorgwoningen voor zelfstandige bewoning of als seniorenwoningen zullen worden gebruikt, wijst de voorzitter erop dat daartegen ingevolge artikel 4, lid 4.5.1, aanhef en onder c, van de planregels handhavend kan worden opgetreden.
5.    [verzoeker sub 1] betoogt dat vanwege het plan haar woon- en leefklimaat verslechterd, doordat door de toegestane bouwhoogten van het hoofdgebouw haar privacy zal worden aangetast. Ook stelt zij dat de raad heeft toegezegd dat het bijgebouw een maximale goothoogte van 2,57 m zou hebben, terwijl dit 3,5 m is. Tevens vreest zij dat de waarde van haar woning zal verminderen.
[verzoeker sub 3] betoogt dat vanwege het plan zijn woon- en leefklimaat zal worden aangetast. Hij vreest geluidhinder vanwege verkeer en dichtslaande portieren, lichthinder door schijnsel van koplampen en stankhinder vanwege uitlaatgassen. Ook betoogt hij dat zijn privacy wordt aangetast en zijn vrije uitzicht wordt belemmerd. Tevens vreest hij dat de waarde van zijn woning zal verminderen.
5.1.    Ingevolge artikel 4, lid 4.2.1, aanhef en onder d en onder e, van de planregels geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:
[…]
d. de goothoogte van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" voor het bouwvlak of deel van het bouwvlak is aangeduid;
e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)" voor het bouwvlak of deel van het bouwvlak is aangeduid.
Ingevolge lid 4.2.2 gelden voor het bouwen van bijgebouwen de volgende bepalingen:
a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen";
b. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen 3,5 m;
c. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.
5.2.    De voorzitter overweegt dat een klein deel van het dichtstbij de woning van [verzoeker sub 1] gelegen bouwvlak op een afstand van 3 m van de woning van [verzoeker sub 1] ligt en dat het bouwvlak voor het overgrote deel op een afstand van 5 m tot 9 m tot de woning van [verzoeker sub 1] ligt. Aan het gedeelte van het bouwvlak dat het dichtstbij de woning van [verzoeker sub 1] ligt is een maximale bouwhoogte van 8,5 m toegekend. Gelet op deze afstanden en hoogte en op de omstandigheid dat het plangebied en de woning van [verzoeker sub 1] in een centrumomgeving liggen, ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het plan tot een onaanvaardbare aantasting van de privacy van [verzoeker sub 1] leidt. Voorts overweegt de voorzitter dat van een toezegging van de raad dat voor bijgebouwen een goothoogte van maximaal 2,57 m zou worden toegestaan niet is gebleken.
Gelet op de afstand van ongeveer 20 m tussen de woning van [verzoeker sub 3] en het plangebied en de afstand van ongeveer 34 m tussen het dichtstbij gelegen bouwvlak en zijn woning, ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel het plan zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoeker sub 3].
Wat betreft het betoog van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] dat zij schade zullen lijden in de vorm van waardevermindering van hun woningen bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan op dit punt aan de orde zijn.
6.    [verzoeker sub 3] betoogt voorts dat de omgevingsvergunning voor het rooien van houtopstanden ten onrechte is verleend, omdat herplanting onvoldoende is verzekerd. Ter zitting heeft [verzoeker sub 3] toegelicht dat, hoewel op deze omgevingsvergunning de Boswet niet van toepassing is, een herplantplicht gebruikelijk is in dit soort gevallen.
De voorzitter overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van een herplantplicht in de omgevingsvergunning voor het rooien van houtopstanden, nu hiertoe geen wettelijke verplichting bestaat en evenmin is gebleken dat uit anderen hoofde het college hiertoe gehouden is. In hetgeen tegen de omgevingsvergunning voor het rooien van houtopstanden is aangevoerd, is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grond gelegen voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat deze omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden.
7.    Wat betreft de overige door [verzoeker sub 2], [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 3] aangevoerde gronden overweegt de voorzitter dat op voorhand geen aanleiding bestaat voor de verwachting dat deze gronden in de bodemprocedure tot vernietiging van de bestreden besluiten zullen leiden.
8.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Huszar
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2013
533-655.