201211651/1/A4.
Datum uitspraak: 18 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 19 januari 2012 heeft het college aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Voorts heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 januari 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. B. Oudenaarden, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door drs. R.M. Vos, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Verder is daar het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, vertegenwoordigd door mr. P.C. Kaiser, als partij gehoord.
1. In juni 2010 heeft [verzoeker] een schuur gesloopt op zijn terrein aan de [locatie] te Schipluiden. Hierbij is volgens het college asbest in de bodem terecht gekomen. Naar het oordeel van het college is hiermee artikel 13 van de Wet bodembescherming overtreden.
De opgelegde last onder dwangsom houdt in dat binnen twaalf weken na de bekendmaking van het besluit een onderzoek moet worden uitgevoerd naar de aard en mate van verontreiniging van de bodem met asbest en een plan van aanpak moet worden ingediend voor het ongedaan maken van die verontreiniging. Daarbij geldt dat voor iedere week dat dit niet is gebeurd een dwangsom van € 2.000,00 wordt verbeurd. Het maximaal te verbeuren bedrag bedraagt € 20.000,00.
2. Artikel 13 van de Wet bodembescherming bepaalt dat ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht is alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.
3. [verzoeker] betwist de overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming. Hij voert aan dat de verontreiniging van de bodem met asbest niet is aangetoond door middel van onderzoek. Volgens hem volgt uit jurisprudentie van de Afdeling dat dergelijk onderzoek wel is vereist. Voor zover er door de sloop van de schuur asbest is vrijgekomen, is dit bovendien reeds in 2010 verwijderd in het kader van de door het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland toegepaste bestuursdwang, aldus [verzoeker].
3.1. Vaststaat dat door het slopen van de schuur asbest is vrijgekomen. Naar aanleiding hiervan is door Solidé Projectadvies B.V. een asbestinventarisatieonderzoek uitgevoerd. Het hiervan opgestelde rapport, gedateerd 5 juli 2010, vermeldt dat uit deskresearch is gebleken dat de toplaag van de bodem van het betreffende terrein als gevolg van de sloop asbest bevat. Dit komt de voorzitter niet onaannemelijk voor. Uit de door EcoLoss Project B.V. opgestelde "Calamiteitsrapportage Asbestbesmetting van terrein en opstallen als gevolg van illegale sloopwerkzaamheden [locatoie] te Schipluiden Gemeente Midden-Delfland", gedateerd 30 september 2010, blijkt niet dat deze verontreiniging ongedaan is gemaakt. Door de sloop van de schuur heeft [verzoeker] derhalve de zorgplicht, als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming, geschonden.
4. [verzoeker] betoogt dat het voor hem onmogelijk is om aan de last te voldoen. Hiertoe voert hij aan dat hij niet over de financiële middelen beschikt om het bodemonderzoek te laten uitvoeren.
4.1. Volgens de opgelegde last moet [verzoeker] het bodemonderzoek laten uitvoeren conform het door hem ingediende onderzoeksvoorstel van Search Ingenieursbureau B.V. Blijkens dit onderzoeksvoorstel bedragen de kosten van het uit te voeren bodemonderzoek € 8.895,00.
Vaststaat dat [verzoeker] nog een vordering van € 323.230,98 boven het hoofd hangt vanwege de kosten die in 2010 zijn gemaakt in verband met de toepassing van bestuursdwang. [verzoeker] stelt in zijn verzoekschrift dat om deze reden ook beslag is gelegd op zijn bankrekening.
Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat [verzoeker] zijn inkomen voornamelijk genereerde uit verhuur van paardenboxen en particuliere woningen op het terrein aan de [locatie], maar dat dit niet langer mogelijk is, omdat dat terrein is afgezet wegens asbestverontreiniging. Ook blijkt uit de dossierstukken dat verkoop van het onroerend goed om die reden thans moeilijk is.
Uit de dossierstukken blijkt voorts dat het college om voormelde redenen op verzoek van [verzoeker] de begunstigingstermijn bij zes afzonderlijke besluiten heeft verlengd. Ten slotte heeft het college bij brief van 20 december 2012 te kennen gegeven dat het voornemens is om de opgelegde last in te trekken en in plaats daarvan bestuursdwang toe te passen. Hieruit valt af te leiden dat het college ervan uitgaat dat het voor [verzoeker] in ieder geval tijdelijk onmogelijk is om aan de last te voldoen.
4.2. Gelet op het voorafgaande betwijfelt de voorzitter of het voor [verzoeker] financieel mogelijk is om aan de last te voldoen. Gelet hierop, en bij afweging van de betrokken belangen, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 19 januari 2012, kenmerk PZH-2012-320987343;
deze schorsing geldt tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 986,00 (zegge: negenhonderdzesentachtig euro), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.S. Aal, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Aal
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2013