ECLI:NL:RVS:2013:BY9205

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110194/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van provinciale staten om het Reconstructieplan Salland-Twente aan te passen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de provinciale staten van Overijssel tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had geoordeeld dat de provinciale staten ten onrechte het bezwaar van de stichting Stichting VROM? niet-ontvankelijk hadden verklaard. De stichting had een burgerinitiatiefvoorstel ingediend om het Reconstructieplan Salland-Twente aan te passen, specifiek voor de landbouwontwikkelingsgebieden. De provinciale staten weigerden dit voorstel en verklaarden het bezwaar van de stichting niet-ontvankelijk, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat de weigering van de provinciale staten om het reconstructieplan aan te passen, kwalificeert als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stichting werd als belanghebbende aangemerkt, omdat haar doelstellingen en feitelijke werkzaamheden direct verband hielden met de aanpassing van het plan. De provinciale staten voerden aan dat de stichting geen belanghebbende was, maar de rechtbank verwierp dit argument.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de provinciale staten gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen, omdat de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bezwaar van de stichting tegen de schriftelijke weigering van de provinciale staten om het reconstructieplan aan te passen ongegrond. De uitspraak van de Afdeling treedt in de plaats van het vernietigde besluit van de provinciale staten.

Uitspraak

201110194/1/A3.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
provinciale staten van Overijssel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 augustus 2011 in zaak nr. 09/2071 in het geding tussen:
de stichting Stichting VROM? (hierna: de stichting), gevestigd te Twenterand,
en
provinciale staten.
Procesverloop
Bij brief van 25 juni 2008 hebben provinciale staten, naar aanleiding van een door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ingediend burgerinitiatiefvoorstel, meegedeeld dat zij het Reconstructieplan Salland-Twente (hierna: het reconstructieplan) niet zullen aanpassen voor die onderdelen die betrekking hebben op de landbouwontwikkelingsgebieden.
Bij besluit van 6 april 2009 (lees: 1 april 2009) hebben provinciale staten het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 augustus 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 april 2009 vernietigd en bepaald dat provinciale staten een nieuw besluit dienen te nemen met in achtneming van de uitspraak van de rechtbank. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben provinciale staten hoger beroep ingesteld.
De stichting heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De stichting, provinciale staten en [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2012, waar provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Arnhem en vergezeld door mr. M. van Dijk-Prakken, en de stichting, vertegenwoordigd door B. de Ruiter en H. Schouten en vergezeld door [belanghebbende B], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep de schriftelijke weigering een besluit te nemen met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:3 is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar of beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft.
Ingevolge artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc) wordt verstaan onder landbouwontwikkelingsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, kan het reconstructieplan worden gewijzigd.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening Burgerinitiatief Overijssel 2008 (hierna: de Verordening) wordt in de Verordening onder een burgerinitiatiefvoorstel verstaan een voorstel van een initiatiefgerechtigde ter plaatsing van een onderwerp op de agenda van de vergadering van provinciale staten.
Ingevolge artikel 2 plaatsen provinciale staten een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van hun vergadering indien daartoe door een initiatiefgerechtigde een geldig verzoek is ingediend.
Ingevolge artikel 3 zijn initiatiefgerechtigd degenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van provinciale staten van Overijssel krachtens de Kieswet of dat, door het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, binnen 2 jaar worden.
Ingevolge artikel 6, derde lid, wordt het burgerinitiatiefvoorstel, indien provinciale staten het verzoek toewijzen, voor de eerstvolgende vergadering van provinciale staten geagendeerd. Provinciale staten kunnen gedeputeerde staten verzoeken het burgerinitiatiefvoorstel te voorzien van een advies.
Ingevolge het vierde lid nodigt de voorzitter van provinciale staten de indiener schriftelijk uit voor de vergadering waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd. De indiener of zijn plaatsvervanger heeft tijdens deze vergadering de gelegenheid om zijn burgerinitiatiefvoorstel mondeling nader toe te lichten.
Ingevolge het vijfde lid wordt, direct nadat provinciale staten over het burgerinitiatiefvoorstel een besluit hebben genomen, van dit besluit schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan aan indiener.
2.    [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben een burgerinitiatiefvoorstel ingediend als bedoeld in artikel 1 van de Verordening. Zij hebben voorgesteld om het volgende onderwerp op de agenda van de vergadering van provinciale staten te plaatsen:
"Door verdergaande ontwikkelingen in de landbouw dient het reconstructieplan herzien te worden op onderdelen die betrekking hebben op de landbouwontwikkelingsgebieden. Een aantal van deze gebieden zal opnieuw beoordeeld moeten worden op noodzaak, plaats en omvang, waardoor het karakter van het kleinschalige open Overijsselse (cultuur)landschap voor de toekomst gewaarborgd blijft. Eventuele planologische herzieningen moeten leiden tot een betere balans tussen natuur en milieu."
Provinciale staten hebben bij brief van 25 juni 2008 in reactie op het burgerinitiatiefvoorstel meegedeeld dat zij het reconstructieplan niet zullen aanpassen voor die onderdelen die betrekking hebben op de landbouwontwikkelingsgebieden.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering van provinciale staten om het reconstructieplan aan te passen is te kwalificeren als een besluit in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb. Volgens de rechtbank is om die reden ook een schriftelijke weigering om een besluit van algemene strekking te nemen, zoals in dit geval, vatbaar voor bezwaar en beroep. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de stichting, gelet op haar statutaire doelstellingen en haar feitelijke werkzaamheden, belanghebbende is bij de weigering het reconstructieplan aan te passen. Volgens de rechtbank hebben provinciale staten ten onrechte niet onderkend dat de stichting een verandering in de situatie wenst en dat zij door de weigering van provinciale staten om deze verandering tot stand te brengen in haar belang wordt getroffen. Volgens de rechtbank is de wijze van totstandkoming van het besluit dan wel van de weigering een besluit te nemen, onderdeel van de beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit, zodat de stichting daarmee ook belanghebbende is bij een procedureel correcte behandeling van het burgerinitiatiefvoorstel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat provinciale staten het bezwaar van de stichting ten onrechte bij besluit van 1 april 2009 niet-ontvankelijk hebben verklaard, omdat zij niet belanghebbend is.
4.    Provinciale staten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in dit geval artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb van toepassing is. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling volgt volgens provinciale staten dat deze bepaling alleen ziet op de situatie waarin een aanvraag om een besluit van algemene strekking te nemen, wordt afgewezen. Van een aanvraag om een besluit in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is pas sprake als het verzoek door een belanghebbende in de zin van de Awb is gedaan. De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat [belanghebbende A] en [belanghebbende B] geen belanghebbende zijn bij het verzochte besluit, aldus provinciale staten. Voor zover het verzoek van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] al is te lezen als een aanvraag tot aanpassing van de zonering van het reconstructieplan, is die aanvraag gericht op algemene belangen en niet op hun rechtstreeks en specifiek betrokken belang. De rechtbank heeft volgens provinciale staten dan ook ten onrechte artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb van toepassing geacht op de weigering het reconstructieplan aan te passen.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr.
200604601/1), betekent de omstandigheid dat een belanghebbende beroep kan instellen tegen de vaststelling, wijziging of uitwerking van een reconstructieplan, gelet op het doel en de strekking van de Rwc, niet dat beroep openstaat tegen alle onderdelen van het plan. De indicatieve, niet-bindende elementen van het provinciale beleid voor de uitvoering van de Rwc zoals neergelegd in het reconstructieplan zijn niet gericht op enig rechtsgevolg. Tegen deze onderdelen van het reconstructieplan kan dan ook geen beroep worden ingesteld.
Het bezwaar van de stichting is, naar het oordeel van de Afdeling, gericht tegen de weigering van provinciale staten om de zonering van de in het reconstructieplan opgenomen landbouwontwikkelingsgebieden aan te passen. Die zonering is een appellabel onderdeel van het reconstructieplan.
Evenals de rechtbank, merkt de Afdeling, onder verwijzing naar overweging 2.2.3 van voornoemde uitspraak van 4 juli 2007, de weigering van provinciale staten de in het reconstructieplan vervatte zonering aan te passen, aan als een met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering een besluit te nemen in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb. Anders dan provinciale staten betogen, staat aan dat oordeel niet in de weg dat de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering van 25 juni 2008 naar aanleiding van een door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ingediend burgerinitiatiefvoorstel tot stand is gekomen. De rechtbank heeft in zoverre dan ook terecht overwogen dat tegen de schriftelijke weigering van provinciale staten om het reconstructieplan aan te passen, bezwaar kon worden gemaakt door een belanghebbende.
Het betoog van provinciale staten faalt.
5.    Uit het oordeel dat de weigering van 25 juni 2008 een met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering in de zin van artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb is, volgt evenwel, gelet op het bepaalde in artikel 29 van de Rwc, dat de rechtbank geen kennis kon nemen van het tegen het besluit van 1 april 2009 door de stichting ingestelde beroep. De Afdeling is immers in eerste en enige aanleg bevoegd. De Afdeling heeft dat beroep dan ook ten onrechte bij brief van 12 november 2009 doorgezonden naar de rechtbank.
6.    Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, maar ten gevolge van de onjuiste doorzending door de Afdeling niet heeft gedaan, zal de Afdeling de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren om van het ingestelde beroep kennis te nemen. Voorts zal zij zelf in eerste en enige aanleg oordelen over het beroep van de stichting tegen het besluit van 1 april 2009.
7.    Bij dat besluit hebben provinciale staten het door de stichting gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe hebben zij het bezwaar gericht geacht tegen de weigering om het reconstructieplan aan te passen en tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit over het burgerinitiatief.
Voor zover provinciale staten het bezwaar gericht hebben geacht tegen de weigering om het reconstructieplan aan te passen, hebben zij overwogen dat de stichting, gelet op haar statuten, weliswaar belanghebbende is bij het reconstructieplan voor zover dat betrekking heeft op Vroomshoop en omstreken, maar dat de stichting bij de weigering om dat plan aan te passen geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is. De weigering om het reconstructieplan aan te passen heeft volgens provinciale staten namelijk geen gevolgen voor de stichting, omdat de situatie niet wijzigt.
Provinciale staten hebben, voor zover zij het bezwaar gericht hebben geacht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit over het burgerinitiatiefvoorstel, overwogen dat de stichting niet de indiener is van het voorstel en dat niet valt in te zien dat haar belang rechtstreeks is betrokken bij de wijze waarop het voorstel is behandeld. In zoverre is de stichting evenmin als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb aan te merken, aldus provinciale staten.
7.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 15 februari 2012 in zaak nr.
201104545/1/T1/A3) is voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten heeft de stichting ten doel de leefbaarheid, de kwaliteit van het milieu, de natuur en het landschap van Vroomshoop en omstreken in de meest ruime zin te beschermen, alsmede het cultureel erfgoed te behouden en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
Blijkens het tweede lid tracht de stichting haar doel onder meer te bereiken door zich in dit kader te verzetten tegen de komst van de intensieve veehouderij met een industrieel karakter en aanverwante activiteiten en door het kritisch volgen van al die ontwikkelingen in de samenleving die effect hebben op het voorgenoemde doel, het beïnvloeden van de besluitvorming daarover door middel van het gebruikmaken van alle daartoe geëigende en geoorloofde middelen, het verrichten dan wel doen verrichten van onderzoek, het verspreiden en verstrekken van informatie in de meest ruime zin, de mogelijkheid tot het verkrijgen van gerechtelijke uitspraken en het uitvoeren van alle handelingen en acties die de stichting nodig acht om haar doel te bereiken.
Vast staat dat het reconstructieplan voorziet in zonering van nabij Vroomshoop en omstreken in het reconstructieplan opgenomen landbouwontwikkelingsgebieden. Dat deel van het reconstructieplan betreft, zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, een appellabel onderdeel. Gelet op artikel 2 van de statuten van de stichting, alsmede gelet op de feitelijke werkzaamheden die de stichting in het kader van haar statutaire doelstelling verricht, is de Afdeling van oordeel dat de stichting een rechtstreeks bij de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering het reconstructieplan aan te passen, betrokken belang in het bijzonder behartigt. Anders dan provinciale staten betogen, betekent die schriftelijke weigering niet dat de stichting geen belanghebbende is bij de weigering de van belang zijnde onderdelen van het reconstructieplan aan te passen, omdat de situatie waarin de stichting verkeert als gevolg van die weigering niet wijzigt. De stichting heeft immers nadrukkelijk te kennen gegeven een wijziging van de zonering voor de van belang zijnde landbouwontwikkelingsgebieden voor te staan. De Afdeling wijst in dit verband op overweging 2.5.1 van haar uitspraak van 24 februari 2010 in zaak nr.
200807643/1/R1.
Provinciale staten hebben de stichting in zoverre ten onrechte niet-ontvankelijk geacht in het bezwaar gericht tegen de schriftelijke weigering het reconstructieplan aan te passen voor die onderdelen die betrekking hebben op de landbouwontwikkelingsgebieden bij Vroomshoop en omstreken.
7.2.    Het door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ingediende burgerinitiatiefvoorstel is op 2 april 2008 door het presidium geagendeerd voor de vergadering van provinciale staten van 16 april 2008. Provinciale staten hebben op laatstgenoemde datum, ingevolge artikel 2 van de Verordening, beslist dat het burgerinitiatiefvoorstel geldig is en dat het voorstel dient te worden geagendeerd voor een vergadering van provinciale staten. Daarmee hebben provinciale staten, anders dan zij in het besluit van 1 april 2009 hebben overwogen, een beslissing genomen over het burgerinitiatiefvoorstel. Een dergelijk voorstel behelst immers, gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening, de plaatsing van een onderwerp van een initiatiefgerechtigde op de agenda van de vergadering van provinciale staten.
Naar het oordeel van de Afdeling is de beslissing van provinciale staten tot geldigverklaring en agendering van het burgerinitiatiefvoorstel van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] op een vergadering van provinciale staten, te kwalificeren als een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb.
Gelet op het feit dat provinciale staten deze procedurele beslissing genomen hadden, hebben provinciale staten het bezwaar van de stichting ten onrechte gericht geacht tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit over het burgerinitiatiefvoorstel.
De procedurele beslissing treft de stichting niet los van de weigering het reconstructieplan aan te passen rechtstreeks in haar belang, omdat de stichting, gelet op artikel 3 van de Verordening, niet gerechtigd is een burgerinitiatiefvoorstel in te dienen. Dit laat onverlet dat de stichting, zoals hiervoor onder 7.1 is overwogen, belanghebbende is bij de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering het reconstructieplan aan te passen. Het staat haar dan ook vrij om in bezwaar gronden aan te voeren tegen de wijze waarop die schriftelijke weigering tot stand is gekomen. Dat de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering het reconstructieplan aan te passen in dit geval tot stand is gekomen na een door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ingediend burgerinitiatiefvoorstel, maakt dit niet anders.
8.    Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het besluit van 1 april 2009 voor vernietiging in aanmerking komt. De Afdeling ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Zij overweegt daartoe als volgt.
8.1.    De stichting heeft aangevoerd dat de plaatsing van het burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van de statenvergadering niet correct heeft plaatsgevonden, omdat niet het voorstel is geagendeerd maar een advies van gedeputeerde staten over het burgerinitiatiefvoorstel. Volgens de stichting heeft de behandeling van het burgerinitiatiefvoorstel plaatsgevonden als ware het een voorstel van gedeputeerde staten. Op dat voorstel kon worden ingesproken in de Commissie Ruimte, Water en Duurzaamheid. Bovendien zijn de initiatiefnemers niet overeenkomstig de Verordening uitgenodigd, hebben zij de stukken voor de vergadering niet ontvangen en is aan hen niet, overeenkomstig artikel 6, vijfde lid, van de Verordening, schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan van het besluit dat provinciale staten over het burgerinitiatiefvoorstel hebben genomen. Volgens de stichting leiden die omstandigheden ertoe dat niet een dialoog tussen provinciale staten en de initiatiefnemers heeft plaatsgevonden zoals voorgestaan in de Verordening. Om die reden dient de weigering het reconstructieplan aan te passen te worden vernietigd, aldus de stichting.
8.2.    De Afdeling gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Nadat provinciale staten hadden beslist over de geldigheid van het burgerinitiatiefvoorstel en tot agendering ervan op een statenvergadering, hebben zij het college van gedeputeerde staten verzocht een advies over het burgerinitiatiefvoorstel op te stellen. Op 7 en 14 mei 2008 heeft de behandeling van dat advies van het college plaatsgevonden in de Commissie Ruimte, Water en Duurzaamheid. De initiatiefnemers [belanghebbende A] en [belanghebbende B] hebben van de mogelijkheid gebruik gemaakt om in te spreken in die Commissie. Vervolgens zijn zij in de schriftelijke uitnodiging voor de statenvergadering van 25 juni 2008 gewezen op het feit dat zij, conform de Verordening gebruik kunnen maken van de gelegenheid het burgerinitiatiefvoorstel mondeling nader toe te lichten. Van die gelegenheid hebben zij, blijkens het verslag van de vergadering, eveneens gebruik gemaakt.
Hoewel aan de stichting kan worden toegegeven dat de behandeling van het burgerinitiatiefvoorstel niet geheel overeenkomstig de Verordening heeft plaatsgevonden, omdat het advies van het college in plaats van het voorstel inhoudelijk tijdens de statenvergadering is behandeld, betekent dit niet dat de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering van 25 juni 2008 reeds om die reden dient te worden herroepen. Daarbij overweegt de Afdeling dat het provinciale staten op grond van artikel 6, derde lid van de Verordening vrijstond het college te verzoeken het burgerinitiatiefvoorstel te voorzien van een advies. Bij dat advies heeft het college uitdrukkelijk het burgerinitiatiefvoorstel meegenomen. De initiatiefnemers [belanghebbende A] en [belanghebbende B] zijn vervolgens voldoende in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het advies van het college in de Commissie Ruimte, Water en Duurzaamheid en zij hebben het burgerinitiatiefvoorstel in de statenvergadering van 25 juni 2008 mondeling toegelicht. Provinciale staten hebben zich vergewist van de inhoud en de strekking van het burgerinitiatiefvoorstel en zij zijn met inachtneming van het advies van het college en nadat [belanghebbende A] en [belanghebbende B] tweemaal in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord, gekomen tot de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering het reconstructieplan aan te passen. Niet valt in te zien dat die weigering, gelet op deze gang van zaken, niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
9.    De Afdeling zal het bezwaar van de stichting tegen de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering van 25 juni 2008 om het reconstructieplan aan te passen ongegrond verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 april 2009.
Nu het bezwaar van de stichting gericht tegen de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering van 25 juni 2008 ongegrond is, [belanghebbende A] en [belanghebbende B] naast indieners van het burgerinitiatiefvoorstel tevens bestuurders zijn van de stichting en hun betoog in de kern gelijk is aan dat van de stichting, hebben provinciale staten geen belang bij de beoordeling van het betoog dat [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ten onrechte in de gelegenheid zijn gesteld deel te nemen aan het geding. De Afdeling gaat dan ook aan dat betoog voorbij.
10.    De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
11.    Provinciale staten dienen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 11 augustus 2011 in zaak nr. 09/2071;
III.    verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV.    verklaart het ingestelde beroep gegrond;
V.    vernietigt het besluit van provinciale staten van Overijssel van 1 april 2009, kenmerk PS/2009/303 nr. A08-070;
VI.    verklaart het door de stichting Stichting VROM? gemaakte bezwaar tegen de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering van 25 juni 2008 om het reconstructieplan aan te passen, kenmerk PS/2008/355 ongegrond;
VII.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VIII.    veroordeelt provinciale staten van Overijssel tot vergoeding aan de stichting Stichting VROM? van bij haar in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 96,64 (zegge: zesennegentig euro en vierenzestig cent).
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Polak    w.g. Grimbergen
Voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
581.