ECLI:NL:RVS:2013:BY9210

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203086/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • A. Hammerstein
  • N. Verheij
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door college van gedeputeerde staten van Fryslân

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam [bedrijf], tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. Het college van gedeputeerde staten van Fryslân had op 15 februari 2011 het verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen. Dit verzoek was ingediend naar aanleiding van een besluit van het college om een verbindingsweg te sluiten, wat volgens [appellant] leidde tot een waardevermindering van zijn bedrijfspand door slechtere bereikbaarheid. Het college herhaalde deze afwijzing op 27 juni 2011, na advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), die concludeerde dat de schade binnen het normaal ondernemersrisico viel.

De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 11 december 2012 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat en het college vertegenwoordigd was door ambtenaren en een advocaat van de SAOZ. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college het advies van de SAOZ mocht volgen, omdat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat zijn schade het normaal ondernemersrisico te boven ging. Het college had ook het voordeel dat voortvloeide uit de aanleg van de Noordwesttangent in aanmerking mogen nemen bij de beoordeling van de schade.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.

Uitspraak

201203086/1/A2.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 maart 2012 in zaak nr. 11/1937 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft het college het besluit van 15 februari 2011 herroepen en het verzoek om nadeelcompensatie onder aanvulling van de motivering afgewezen.
Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2012, waar [appellant], in persoon, en bijgestaan door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout & Wiarda, en het college, vertegenwoordigd door Y. Visser en W. Del Grosso, beiden werkzaam bij de provincie Fryslân, en mr. A.L.J.M. Boontjes, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 2 van de Verordening Nadeelcompensatie Verkeers- en Vervoersvoorzieningen provincie Fryslân (hierna: de Verordening) is de Verordening van toepassing op verzoeken strekkende tot vergoeding van schade, voortvloeiende uit de rechtmatige uitoefening door de provincie Fryslân of een van haar bestuursorganen van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak betreffende het in stand houden of wijzigen van het stelsel van verkeers- en vervoersvoorzieningen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kent het college degene die, als gevolg van de in artikel 2 genoemde bevoegdheden en taken, schade lijdt of zal lijden, op verzoek een vergoeding toe, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 4 komt schade die valt binnen het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico niet voor vergoeding in aanmerking.
Ingevolge artikel 5 komt schade alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in vergelijkbare positie verkeren drukt.
Ingevolge artikel 9 moet, indien een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2 voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.
2.    [appellant] is met zijn bedrijf gevestigd op het adres [locatie] te Stiens.
Bij het besluit van 12 februari 2010 heeft het college besloten het verbindingsweggetje tussen Stiens - Sint Jacobiparochie - Harlingen en Bûtenskilwei ter hoogte van km 0.145, in de gemeente Leeuwarderadeel, te sluiten in beide richtingen voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee.
In zijn brief van 13 juli 2010 heeft [appellant] bij het college een verzoek ingediend om vergoeding van de schade die hij lijdt als gevolg van het besluit van 12 februari 2010. Volgens [appellant] is zijn bedrijfspand door een slechtere bereikbaarheid in waarde gedaald.
Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de SAOZ. Deze heeft in een advies van februari 2011 geconcludeerd dat de schade die [appellant] lijdt als gevolg van het besluit van 12 februari 2010 valt binnen zijn normaal ondernemersrisico. Daartoe heeft de SAOZ van belang geacht dat het bedrijf als gevolg van het besluit van 12 februari 2010 voor personenauto’s en vrachtwagens van normaal formaat weliswaar iets minder goed, maar zeker niet slecht bereikbaar is. Dat onder de oude situatie vrachtwagens tot een lengte van 25,25 m het bedrijf aandeden, zoals [appellant] stelt, acht de SAOZ, gelet op de aan het gebruik van dergelijke vrachtwagens gestelde beperkingen, onwaarschijnlijk. Verder stelt de SAOZ zich in het advies op het standpunt dat voor zover [appellant] schade lijdt die het normaal ondernemersrisico te boven gaat, wat volgens haar niet het geval is, deze schade wordt weggenomen door de aanleg van de provinciale weg de Noordwesttangent, omdat het bedrijf als gevolg hiervan beter bereikbaar wordt.
Het college heeft het advies van de SAOZ gevolgd en het verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen. Op advies van de commissie voor bezwaar- en beroepschriften heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen voormeld besluit gegrond verklaard en het verzoek om nadeelcompensatie, onder aanvulling van de motivering en met verwijzing naar het advies van de SAOZ, wederom afgewezen.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij de beoordeling van zijn verzoek om nadeelcompensatie het voordeel dat voor hem uit de aanleg van de Noordwesttangent voortvloeit mocht betrekken. Volgens [appellant] kunnen ingevolge artikel 9 van de Verordening voor- en nadelen slechts worden verrekend indien zij door eenzelfde gebeurtenis zijn veroorzaakt. Nu het voordeel voortvloeit uit de vaststelling van het bestemmingsplan "Noordwesttanggent, Leeuwarderadeel" en niet uit het besluit van 12 februari 2010, kan dit voordeel niet worden verrekend met het nadeel dat voortvloeit uit laatstgenoemd besluit, aldus [appellant].
3.1.    Het college heeft vooropgesteld dat [appellant] geen aanspraak kan maken op een tegemoetkoming, nu de schade die [appellant] als gevolg van het besluit van 12 februari 2010 lijdt zijn normaal ondernemersrisico niet te boven gaat. Aan zijn besluitvorming heeft het college het advies van de SAOZ van februari 2011 ten grondslag gelegd.
Indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om nadeelcompensatie van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht (vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van 25 april 2012 in zaak nr. 201106837/1/H2).
Het advies van de SAOZ, als beschreven in overweging 2, biedt op de wijze als hiervoor bedoeld inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat de schade van [appellant] niet voor vergoeding in aanmerking komt. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn bedrijfspand door het besluit van 12 februari 2010 dermate verminderd bereikbaar is geworden, dat dit substantieel in waarde is gedaald. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat in de oude situatie buitengewoon vrachtverkeer zijn bedrijf op normale wijze kon bereiken. Aldus heeft hij geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het advies van de SAOZ naar voren gebracht. De enkele omstandigheid dat de schade door mr. T.A.P. Langhout, werkzaam bij Langhout & Wiarda, is getaxeerd op € 150.000,00, is onvoldoende om het advies voor onjuist te houden. Dat de SAOZ, voor het geval sprake zou zijn van schade die uitstijgt boven het normaal ondernemersrisico, deze schade heeft verrekend met het voordeel dat voor [appellant] voortvloeit uit de vaststelling van het bestemmingsplan "Noordwesttanggent, Leeuwarderadeel" doet hieraan niet af, nu de vraag of de genoemde voor- en nadelen met elkaar mogen worden verrekend pas aan de orde is, als vaststaat dat uit het besluit van 12 februari 2010 voor [appellant] nadeel voortvloeit dat voor vergoeding in aanmerking komt.
Het betoog van [appellant] kan dan ook niet tot het daarmee beoogde doel leiden.
3.2.    Nu uit het advies van de SAOZ volgt dat de schade van [appellant] het normaal bedrijfsrisico niet te boven gaat en het college dit advies mocht volgen, kan ook het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat zijn bedrijf het enige is dat aan de Bûtenskilwei is gelegen en dat de schade die hij lijdt als gevolg van het besluit van 12 februari 2010 daarom redelijkerwijs niet voor zijn rekening behoort te blijven niet slagen.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Roelfsema
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
362-735.