201201493/1/T1/R4.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Voorschoten, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
de raad van de gemeente Voorschoten,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "West" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad en [appellant] hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Zwiers, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Kromhout van der Meer en ing. R. van der Mark, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
De Afdeling heeft de behandeling van de beroepen van [andere appellanten] tegen het besluit van 15 december 2011 afgesplitst en hierop beslist onder zaak nr.
201201493/2/R4.
1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het bestemmingsplan is een in hoofdzaak conserverend plan voor de woonwijken Nassauwijk, Adegeest, Boschgeest en Bloemenwijk te Voorschoten.
3. [appellant] heeft ter zitting de beroepsgrond ingetrokken dat het bouwvlak in het plandeel met de bestemming "Gemengd", voor zover dit het perceel aan de [locatie 1 en 2] betreft, ten onrechte in strijd met de feitelijke situatie op vier meter afstand van zijn woning is gelegd.
4. Het perceel [locatie 1 en 2] heeft de bestemming "Gemengd", met de aanduiding "specifieke vorm van gemengd-1".
5. [appellant] voert aan dat de bestemming "Bijzondere doeleinden B" die op grond van het bestemmingsplan "Adegeest 1986" op dit perceel rustte, nooit is gerealiseerd. Volgens hem had aan dit perceel een bestemming moeten worden toegekend, die overeenkomt met het huidige gebruik als kantoor. Hij voert aan dat door de bestemming die aan het perceel is toegekend, de gebruiksmogelijkheden ervan worden uitgebreid, terwijl het plan conserverend van aard is. Dat niet langer maatschappelijke functies mogelijk zijn, maakt dit niet anders, nu deze er niet waren, aldus [appellant].
5.1. De raad voert aan dat aan het perceel [locatie 1 en 2] in het bestemmingsplan "Adegeest 1986" de bestemming "Bijzondere doeleinden met bijbehorende erven BDB" was toegekend. Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften van dat plan waren volgens de raad ook horecabedrijven toegestaan, terwijl voor de bouw van een kantoor een vrijstelling kon worden verleend.
5.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van het bestemmingsplan "West" zijn gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd-1" bestemd voor:
i. praktijkruimten voor fysiotherapie en daarmee vergelijkbare voorzieningen;
j. detailhandel, tot maximaal 250 m² b.v.o. per vestiging;
k. horeca behorende tot categorie 1a tot en met 1c van de Lijst van horeca-activiteiten, zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels, alsmede (uit categorie 1d) restaurants met bezorg- en/of afhaalservice;
l. dienstverlenende bedrijven, waaronder begrepen gezondheidszorg;
m. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorie 1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
n. maximaal één bedrijfswoning;
in afwijking van het bepaalde in sub a tot en met n zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "tuin" specifiek bestemd als:
Categorie 1c van de Lijst van horeca-activiteiten, zoals opgenomen in bijlage 2 van de planregels van het bestemmingsplan "West" betreft onder meer hotels met ten hoogste vijftien kamers.
5.3. In het bestemmingsplan "Adegeest 1986" was aan het perceel [locatie 1 en 2] de bestemming "Bijzondere doeleinden met bijbehorende erven (BDB)" toegekend.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het bestemmingsplan "Adegeest 1986" waren de op de kaart voor "Bijzondere doeleinden met bijbehorende erven (BDB)" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen van bijzondere aard (zoals scholen, kerken, bejaardentehuizen, verenigingsgebouwen, gebouwen voor sociale en culturele doeleinden en horecabedrijven), met daarbij behorende bijgebouwen, dienstwoningen en andere bouwwerken, tuinen en speelterreinen, met dien verstande dat:
a. het bebouwde oppervlak van een bouwperceel niet meer mag bedragen dan door het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage, binnen de bestemming is aangegeven;
d. de onbebouwde gronden uitsluitend als tuin of gazon, als speelterrein, parkeerterrein, terras of toegangspad mogen worden gebruikt.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1, aanhef: voor de bouw en/of inrichting van een kantoor.
5.4. Vaststaat dat op het perceel thans verschillende kantoren, twee tandartspraktijken, een praktijk voor fysiotherapie en een restaurant zijn gevestigd. Gelet op de voorzieningen die op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Adegeest 1986" op dit perceel mogelijk waren, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de op grond van het bestemmingsplan "West" op het perceel mogelijk gemaakte activiteiten geen verruiming inhouden ten opzichte van het bestemmingsplan "Adegeest 1986". Daarbij betrekt de Afdeling dat de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten die plaatsvinden in een bij een fysiotherapiepraktijk behorende sportzaal gelijk kan worden gesteld aan die van een fysiotherapiepraktijk. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Gemengd" met de nadere aanduiding "specifieke vorm van gemengd-1" aan het perceel kunnen toekennen.
5.5. [appellant] keert zich tegen de bestemming van de eerste verdieping van het gebouw voor fysiotherapie. Volgens hem is niet duidelijk wat onder met fysiotherapie vergelijkbare voorzieningen moet worden begrepen. Ook het begrip gezondheidszorg is volgens hem onduidelijk.
5.6. De Afdeling stelt vast dat de begrippen fysiotherapie en daarmee vergelijkbare voorzieningen en gezondheidszorg in het plan niet zijn gedefinieerd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat niet kan worden aangesloten bij hetgeen hieronder naar normaal spraakgebruik wordt volstaan. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling voldoende duidelijk wat onder fysiotherapie en daarmee vergelijkbare voorzieningen als ook wat onder gezondheidszorg in artikel 7, lid 7.1, onder i en l, van de planregels moet worden verstaan.
5.7. [appellant] keert zich ertegen dat het mogelijk wordt gemaakt dat op het perceel aan de [locatie 1 en 2] een hotel komt. Dit is volgens hem een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden. Daartoe voert hij aan dat er nu alleen een restaurant met afhaalmogelijkheid is gevestigd. Hij betwist dat het op grond van het bestemmingsplan "Adegeest 1986" mogelijk was op dit perceel zelfstandige horeca of een hotel te vestigen. Hij vreest voor geluidoverlast, onder meer door nachtelijk parkeren en converseren, lichthinder en inkijk. Hij voert aan dat een exploitatievergunning onvoldoende waarborgen biedt. Hij stelt dat op het perceel thans geen bedrijven zijn gevestigd waarvoor vaak laden en lossen nodig is, zodat de hinder toeneemt wanneer op het perceel een horecabedrijf kan worden gevestigd, dat wel gepaard gaat met dit laden en lossen. [appellant] verwijst naar de Horecavisie waarin is vermeld dat horeca wordt beperkt tot het centrum.
5.8. De raad stelt dat de voorheen onbeperkt toegelaten zelfstandige horeca wordt beperkt tot lichte horeca zonder of met beperkte verkeersaantrekkende werking. De raad stelt dat er geen dreigende onaanvaardbare hinder is die noodzaakt tot een verdere beperking.
5.9. In het bestemmingsplan "West" is horeca gedefinieerd als restaurant, café, cafetaria, snackbar of een daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen worden bereid en verstrekt overwegend voor nuttiging ter plaatse, een en ander met uitzondering van een discotheek of soortgelijke inrichting en hotel, pension of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt. In het voorgaande bestemmingsplan "Adegeest 1986" waren horecabedrijven niet gedefinieerd. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat niet van een letterlijke interpretatie van dit begrip kan worden uitgegaan, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de bestanddelen van het woord horeca: ho(tel), re(staurant) en ca(fé). Gelet hierop was het, anders dan door [appellant] is aangevoerd, naar het oordeel van de Afdeling reeds op grond van het bestemmingsplan "Adegeest 1986" mogelijk een hotel op te richten op het perceel [locatie 1 en 2] en valt niet in te zien dat de raad niet in redelijkheid in het bestemmingsplan "West" eveneens de oprichting van een hotel mogelijk heeft kunnen maken op dit perceel. Daarbij betrekt de Afdeling dat in het bestemmingsplan "West" de horeca wordt beperkt tot lichte horeca zonder of met beperkte verkeersaantrekkende werking. Het betoog faalt.
6. [appellant] keert zich ertegen dat het op het perceel aan de [locatie 1 en 2] mogelijk is een bedrijfswoning op te richten. Hij voert aan dat deze mogelijkheid in vergelijkbare gevallen is geschrapt, omdat de noodzaak van een bedrijfswoning slechts zelden kan worden aangetoond.
6.1. De raad erkent dat de door de planregels geboden mogelijkheid om een bedrijfswoning toe te staan op de verbeelding slechts is benut bij de bestemming "Agrarisch" en niet bij de bestemmingen "Bedrijf" en "Maatschappelijk". De raad kan zich erin vinden om ook bij de bestemming "Gemengd" geen bedrijfswoning toe te staan.
6.2. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
7. [appellant] keert zich tegen de aanduiding "tuin" voor de gronden naast zijn woning. Hij wijst erop dat hierop bouwwerken mogelijk zijn. Dit is volgens hem niet wenselijk.
7.1. De raad stelt dat de gronden naast de woning van [appellant] privé-eigendom zijn, zodat een bestemming "Groen" niet voor de hand ligt. Volgens de raad waren op grond van het bestemmingsplan "Adegeest 1986", op grond waarvan deze gronden de bestemming "Bijzondere doeleinden met bijbehorende erven (B)" hadden, andere bouwwerken toegestaan, gold geen maximum bouwhoogte en gold een bebouwingspercentage van 50%.
7.2. Voor zover [appellant] zich ten aanzien van de gronden van het perceel aan de [locatie 1 en 2] met de bestemming "Gemengd" en de aanduiding "tuin" keert tegen de mogelijkheden van vergunningvrij bouwen overweegt de Afdeling dat, daargelaten de vraag of ter plaatse van de aanduiding "tuin" op grond van het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij bouwwerken kunnen worden opgericht, [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de oprichting hiervan onaanvaardbaar moet worden geacht. Reeds hierom kan dit betoog niet slagen.
8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de bestemming "Gemengd" op het perceel Beethovenlaan 69a en 69b, voor zover dit de mogelijkheid betreft een bedrijfswoning op te richten, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
9. In hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd met betrekking tot de bestemming "Gemengd" op het perceel [locatie 1 en 2], ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Gronden achter de woning van [appellant]
10. [appellant] keert zich ertegen dat op de gronden achter zijn woning bouwwerken gebouwd kunnen worden. Dit is volgens hem niet wenselijk.
10.1. Ten aanzien van de gronden achter de woning van [appellant] heeft de raad zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de gronden achter de woning van [appellant], anders dan door de raad beoogd, de bestemming "Verkeer" hebben gekregen.
10.2. Nu de raad zich ten aanzien van de gronden achter de woning van [appellant] in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de op grond van artikel 3:2 van de Awb vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
11. Het perceel [locatie 3] heeft de bestemming "Bedrijf".
12. [appellant] keert zich ertegen dat op het perceel aan de [locatie 3] een bedrijf van milieucategorie 2 mogelijk wordt gemaakt. Hij wijst erop dat op grond van de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" voor een bedrijf van milieucategorie 2 een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen geldt. Naar zijn mening is het in strijd met een goede ruimtelijke ordening dat dicht bij woningen een bedrijf van milieucategorie 2 mogelijk wordt gemaakt. Hij vreest voor geluid-, licht- en trillinghinder en voor de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Hij betoogt dat de aanwezige garage specifiek moet worden bestemd.
12.1. De raad stelt dat op deze gronden een garagebedrijf van milieucategorie 2 is gevestigd. Het is volgens de raad slechts mogelijk dit niet als zodanig te bestemmen, wanneer er concreet perspectief is op verandering van het gebruik binnen tien jaar.
12.2. Ingevolge artikel 4 van het bestemmingsplan "West" zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorieën 1 t/m 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
e. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ondergrondse opslag van motorbrandstoffen" tevens voor de bestaande ondergrondse opslagtanks voor motorbrandstoffen zonder LPG ten behoeve van het aansluitend gelegen verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG.
12.3. Het perceel aan de [locatie 3] was in het bestemmingsplan "Adegeest 1986" bestemd voor "Garagebedrijven met bijbehorende erven (BG)".
Ingevolge artikel 13, lid 13.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Adegeest 1986" waren de voor "Garagebedrijven met bijbehorende erven (BG)" aangewezen gronden bestemd voor garagebedrijven eventueel met daarbij behorende woningen, bijgebouwen en andere bouwwerken.
12.4. Een vergelijking van de bestemming die op grond van het bestemmingsplan "Adegeest 1986" rustte op de gronden waarop het garagebedrijf is gevestigd met de bestemming die aan deze gronden in het bestemmingsplan "West" is toegekend, laat zien dat de raad de toegestane activiteiten heeft uitgebreid. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gelet op de korte afstand tot de omliggende woningen, niet deugdelijk gemotiveerd waarom aan deze gronden de bestemming "Bedrijf" is toegekend. Hierbij betrekt de Afdeling dat aan het ter plaatse gevestigde bedrijf in het bestemmingsplan "Adegeest 1986" een maatbestemming was toegekend, dat aan het tankstation aan de [locatie 3]a een specifieke bestemming is toegekend en dat in de toelichting bij het bestemmingsplan ten aanzien van de locatie [locatie 1 en 2] eveneens is vermeld dat deze locatie vanwege de bijzondere ligging gedetailleerder is bestemd overeenkomstig verleende vergunningen.
Het besluit berust, waar het gaat om de bestemming "Bedrijf" voor het perceel [locatie 3], naar het oordeel van de Afdeling niet op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt.
13. De conclusie is dat het besluit van 15 december 2011 is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
14. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang, op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van de overwegingen 6.1 en 6.2 het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder n, van de planregels te wijzigen door vaststelling van een nieuwe regeling, in die zin dat bij de bestemming "Gemengd" geen bedrijfswoning is toegestaan.
Voorts dient de raad met inachtneming van de overwegingen 10.1 en 10.2 het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de gronden achter de woning van [appellant], te wijzigen door het vaststellen van een passende planregeling voor deze gronden.
Tot slot dient de raad met inachtneming van overweging 12.4 nader te motiveren waarom aan het perceel [locatie 3] de bestemming "Bedrijf" kan worden toegekend dan wel een andere passende planregeling voor dit perceel vast te stellen.
15. Bij wijziging van het besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het nieuwe besluit dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden en daarvan dient aan de Afdeling mededeling te worden gedaan.
16. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt de raad van de gemeente Voorschoten op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:
1. met inachtneming van overweging 14 de daar omschreven gebreken te herstellen en
2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en het gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013