ECLI:NL:RVS:2013:BY9233

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201968/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kinderopvangtoeslag en de bewijsvoering van kosten door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst had bij besluit van 6 juli 2011 de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2008 definitief vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang had gemaakt. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 18 augustus 2011, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestond, omdat de toeslag direct aan het gastouderbureau was overgemaakt en niet aan [appellante]. [appellante] voerde aan dat zij een eigen bijdrage van € 1.312,99 contant aan de gastouder had betaald, wat zij onderbouwde met een bankafschrift. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst niet verplicht was om uit het bankafschrift af te leiden dat er kosten voor kinderopvang waren gemaakt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd van de gemaakte kosten voor kinderopvang. De beslissing van de Belastingdienst om de kinderopvangtoeslag op nihil vast te stellen, werd daarmee bevestigd. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201201968/1/A2.
Datum uitspraak: 23 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 januari 2012 in zaak nr. 11/6891 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] over 2008 toegekende kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 augustus 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.    Aan het besluit van 18 augustus 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst zich terecht op dat standpunt heeft gesteld, nu de kinderopvangtoeslag direct aan [gastouderbureau] is overgemaakt en dat bureau de gastouder voor de kinderopvang heeft betaald.
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat zij een eigen bijdrage van € 1.312,99 contant aan de gastouder heeft betaald. Zij wijst in dit verband op een bankafschrift van de gastouder. Voor zover het ervoor moet worden gehouden dat zij geen kosten voor kinderopvang heeft gehad, had de Belastingdienst de toeslag niet op nihil, maar op een lager bedrag moeten vaststellen, aldus [appellante].
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 8 augustus 2012 in zaak nr.
201110603/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
Uit het door [appellante] overgelegde bankafschrift heeft de Belastingdienst niet hoeven afleiden dat [appellante] een eigen bijdrage aan de gastouder heeft betaald. Ook met de schriftelijke verklaring van de gastouder dat zij van [appellante] € 1.312,99 heeft ontvangen, heeft de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
Het betoog faalt.
5.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013
85-686.