201201911/1/R3.
Datum uitspraak: 30 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Dussen, gemeente Werkendam,
de raad van de gemeente Werkendam,
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding begraafplaats Binnen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het College van Kerkrentmeesters van de hervormde gemeente Dussen-Hank een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, is verschenen. Voorts is [voorzitter] van het College van Kerkrentmeesters, gehoord.
1. Het plan maakt een uitbreiding van de bestaande begraafplaats aan het Binnen ten oosten van de kern van Dussen mogelijk.
2. [appellant], die woont op het perceel naast de bestaande begraafplaats, vreest dat zijn vrije uitzicht over het open landschap vrijwel geheel zal verdwijnen door de uitbreiding van de begraafplaats. [appellant] betoogt dat de vaststelling van het bestemmingsplan in strijd is met het provinciale beleid om het open landschap te behouden. Dit open landschap wordt volgens [appellant] onherstelbaar beschadigd. Verder voert [appellant] aan dat niet is gebleken dat is overlegd met de provincie over het plan. [appellant] neemt het standpunt in dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor een gesloten watersysteem, maar voor lozing op het oppervlaktewater. Hij stelt dat de raad hiermee onvoldoende oog heeft voor zijn taak om te zorgen voor de volksgezondheid. [appellant] stelt dat niet wordt voldaan aan de vereisten in de Wet op de lijkbezorging (hierna: Wlb).
3. De raad betoogt dat er geen recht op vrij uitzicht bestaat en het uitzicht vanuit de woning van [appellant], gelet op de inbedding in het landschap door middel van een groene haag, niet onevenredig wordt aangetast. Over het provinciale beleid betoogt de raad dat door de uitbreiding de rustige en groene uitstraling van de begraafplaats niet zal veranderen. Het plan is tijdens de vooroverlegfase voorgelegd aan de provincie, maar de raad heeft geen reactie ontvangen op het plan. De raad stelt dat de begraafplaats zal worden opgehoogd, in verband waarmee aan de eisen van de Wlb kan worden voldaan.
4. Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met die dienst van de provincie die betrokken is bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast is met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Over de stelling van [appellant] dat niet is gebleken dat overleg is gevoerd met de provincie overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken, waaronder de plantoelichting, blijkt dat het plan in de fase van het bestuurlijke vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Bro is toegezonden aan de provincie. De provincie had geen opmerkingen over het plan. [appellant] heeft het hiervoor gestelde niet bestreden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2011, in zaak nr.
200907642/1/R1) volgt uit artikel 3.1.1., eerste lid, van het Bro niet dat het toezenden van het voorontwerp niet voldoende is om als overleg te worden aangemerkt. Blijkens de artikelsgewijze toelichting uit de nota van toelichting wordt aan de praktijk overgelaten hoe het overleg wordt gevoerd. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.1., eerste lid, van het Bro. Het betoog faalt.
5. Aan het plangebied is de bestemming "Maatschappelijk - Begraafplaats" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor een begraafplaats en de daarbij behorende groenvoorzieningen.
6. De Afdeling overweegt dat het uitzicht aan de achterzijde vanuit de woning van [appellant] wel in enige mate wordt aangetast, mede gelet op de voorgenomen ophoging van het plangebied, maar de raad heeft dit verlies aan uitzicht niet onevenredig hoeven achten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat er in het algemeen geen recht op vrij uitzicht bestaat en dat de voorziene uitbreiding van de begraafplaats een beperkte oppervlakte, namelijk ongeveer 1600 m², betreft. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat de afstand tussen de voorziene uitbreiding en de woning van [appellant] ten minste 50 meter bedraagt en dat het plan de mogelijkheid biedt dat de begraafplaats zal worden omgeven door een haag van maximaal 1 meter hoog. Het betoog faalt.
7. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben voor bepaalde gebieden in de provincie gebiedspaspoorten opgesteld. Deze gebiedspaspoorten zijn een uitwerking van de Structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie, die is vastgesteld op 1 oktober 2010, en zijn opgenomen in de "Uitwerking gebiedspaspoorten" van 1 januari 2011. Hierin geeft de provincie aan welke landschapskenmerken zij bepalend vindt voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype. In hoofdstuk 3, paragraaf 3.2, van de uitwerking staat dat de openheid en weidsheid van het polderlandschap zichtbaar moeten worden gehouden vanaf de "Polderroute", bestaande uit onder andere de N283 en de N267.
Over de stelling van [appellant] dat het plan niet in overeenstemming is met dit beleid, overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daar rekening mee te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid. Voorts heeft de raad geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen aan het belang dat het bestaande open en weidse landschap volledig onaangetast blijft. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat het gaat om een beperkte uitbreiding van de begraafplaats en dat de raad naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] de plangrens acht meter in westelijke richting heeft opgeschoven waardoor de plangrens op grotere afstand van zijn woning is komen te liggen dan in het ontwerpplan was opgenomen. Het betoog faalt.
8. Verder overweegt de Afdeling dat de raad bij de bespreking van de zienswijzen heeft vermeld dat de wijze van begraven identiek is aan de huidige manier van begraven op de bestaande begraafplaats. De raad heeft met het waterschap Rivierland overleg gevoerd over de gevolgen voor de waterkwaliteit. De uitkomst hiervan is dat het waterschap, gelet op de gemiddelde hoogste grondwaterstand, de voorkeur geeft aan het ophogen van de grond. Het waterschap stemt in met het watersysteem zoals dat in de bij het plan behorende toelichting nader is beschreven. Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op voorhand op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Wlb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
9. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2013