ECLI:NL:RVS:2013:BZ0710

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111491/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering watervergunning voor aanbrengen duiker in waterloop

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur op 6 mei 2010 geweigerd om aan [appellant] een watervergunning te verlenen voor het aanbrengen van een duiker in een waterloop ter hoogte van het perceel [locatie 1]. Dit besluit werd door het dagelijks bestuur gehandhaafd na een bezwaar van [appellant], en de rechtbank Almelo verklaarde het beroep van [appellant] op 21 september 2011 ongegrond. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 7 december 2012, waarbij [appellant] werd bijgestaan door mr. D. Pool en het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. M. Guijs en W.H.J. Geerdink.

De Raad van State oordeelde dat de weigering van de watervergunning in overeenstemming was met het beleid dat gericht is op het beperken van het aantal bruggen en dammen om wateroverlast door cumulatieve opstuwing te voorkomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de door [appellant] gewenste verduikering in strijd was met dit beleid, aangezien er al een duiker was aangebracht voor de ontsluiting van zijn perceel. De rechtbank oordeelde ook dat de door [appellant] aangevoerde bijzondere omstandigheden, zoals de onveilige situatie voor spelende kinderen, geen aanleiding gaven om van het beleid af te wijken.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel door de rechtbank verworpen, omdat de weigering van de watervergunning in lijn was met eerdere besluiten van het dagelijks bestuur. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 februari 2013.

Uitspraak

201111491/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 september 2011 in zaak nr. 10/1286 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Regge en Dinkel.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellant] een watervergunning te verlenen voor het aanbrengen van een duiker in het nog niet verduikerde deel van de waterloop ter hoogte van het perceel [locatie 1].
Bij besluit van 1 november 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. D. Pool, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Guijs en W.H.J. Geerdink, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ontvangen van het dagelijks bestuur. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. [appellant] heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid hierop te reageren. Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1.    Ter ontsluiting van het perceel van [appellant] aan de [locatie 1] is in de waterloop tussen zijn perceel en de weg een gronddam met duiker aangebracht. Het dagelijks bestuur heeft in het bij de rechtbank bestreden besluit de weigering gehandhaafd om een watervergunning te verlenen voor het aanbrengen van een duiker in het overige deel van de waterloop voor het perceel van [appellant].
Het dagelijks bestuur heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de gevraagde watervergunning moet worden geweigerd omdat de verdergaande verduikering niet in overeenstemming is met het in de nota ‘Beleidsregels voor watervergunningen’ neergelegde beleid dat is gericht op beperking van het aantal bruggen en dammen om wateroverlast door cumulatieve opstuwing te voorkomen.
2.    Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a en b, van de Keur waterschap Regge en Dinkel 2009, is het verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, boven, over of onder de kernzone werkzaamheden te verrichten en werken of beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige beplantingen te beschadigen of te verwijderen.
Ingevolge artikel 3.2, aanhef en onder a, is het verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, boven, over of onder de beschermingszone werken of beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel aanwezige beplantingen te beschadigen of te verwijderen.
3.    De nota ‘Beleidsregels voor watervergunningen’ is in januari 2010  vastgesteld en bekendgemaakt. In de nota zijn beleidsregels neergelegd die het afwegingskader bevatten voor het al dan niet verlenen van watervergunningen. Volgens paragraaf 4.4 van de nota dient het aantal bruggen en dammen beperkt te worden om wateroverlast door cumulatieve opstuwing te voorkomen. Volgens deze paragraaf geldt verder als één van de criteria dat de lengte van de duiker niet langer mag zijn dan strikt noodzakelijk is voor de verkeersfunctie.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in dit geval het toepassen van het in de nota neergelegde beleid onredelijk is, omdat de open gedeelten van de waterloop niet watervoerend zijn, zodat in dit geval geen waterhuishoudkundige belangen met de weigering van de watervergunning zijn gediend. Volgens [appellant] is voorts niet onderbouwd dat een duiker in dit geval voor de waterhuishoudkundige belangen nadelige gevolgen heeft.
Voorts betoogt hij dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat bijzondere omstandigheden bestaan op grond waarvan het dagelijks bestuur had moeten afwijken van het beleid. In het bijzonder veroorzaakt de waterloop volgens [appellant] een onveilige situatie voor spelende kinderen.
4.1    Het in de nota neergelegde beleid dat duikers alleen zijn toegestaan voor zover de lengte daarvan niet langer is dan strikt noodzakelijk voor de verkeersfunctie, heeft de rechtbank terecht niet kennelijk onredelijk geacht. Nu ten behoeve van de ontsluiting van zijn perceel reeds een duiker in de waterloop is aangebracht, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de door [appellant] gewenste verdergaande verduikering in de waterloop voor het perceel van [appellant] in strijd is met het beleid. Niet is gebleken dat het standpunt van het dagelijks bestuur dat een relatief kleine waterloop als de onderhavige, ook als die een deel van het jaar droog kan komen te liggen, een waterhuishoudkundige functie heeft, onjuist is. Aannemelijk is geworden dat verduikering van waterlopen kan leiden tot opstuwing van water, waardoor de afvoercapaciteit nadelig wordt beïnvloed.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het dagelijks bestuur in de door [appellant] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft behoeven te zien om in afwijking van het beleid een watervergunning te verlenen. Dat in het beleid voor de verkeersfunctie een uitzondering is gemaakt op het uitgangspunt dat verduikering niet is toegestaan, impliceert dat de belangen van gebruikers van aan waterlopen grenzende percelen reeds bij de opstelling van de beleidsregels zijn betrokken. Deze belangen leveren geen bijzondere omstandigheid op. Derhalve heeft de rechtbank terecht in de door [appellant] gestelde onveilige situatie, veroorzaakt door de steile oevers van de waterloop, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet heeft kunnen vasthouden aan het in de nota neergelegde beleid. Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bij de rechtbank bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat bij het perceel aan de [locatie 2] verduikering van dezelfde waterloop is toegestaan over de gehele breedte van het perceel.
5.1    Uit de stukken, die het dagelijks bestuur na de zitting heeft overgelegd, blijkt dat het dagelijks bestuur bij besluit van 14 mei 2009 ontheffing heeft verleend aan de gemeente Hof van Twente voor het aanbrengen van een gronddam met duiker met een lengte van 10 m ten behoeve van de ontsluiting van het perceel [locatie 1]. Bij besluit van 23 september 2009 heeft het dagelijks bestuur een ten behoeve van het perceel aan de [locatie 3] gevraagde ontheffing geweigerd voor een verlenging met 10 m van de bestaande verduikering, omdat deze niet dient ter ontsluiting van het perceel. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur te kennen gegeven dat destijds beleidsregels golden van gelijke strekking als de beleidsregels zoals die thans in de nota zijn neergelegd. Vastgesteld wordt dat de weigering om [appellant] de gevraagde watervergunning te verlenen in lijn is met de weigering van 23 september 2009.
De omstandigheid dat het dagelijks bestuur begin 2008 een ontheffing heeft verleend voor het aanbrengen van een verduikering van 25 m in aansluiting op een reeds bestaande verduikering van ongeveer 40 m, terwijl thans niet is vast komen te staan dat dit nodig was in verband met de verkeersfunctie, maakt niet dat het dagelijks bestuur daarin aanleiding had moeten zien om aan [appellant] de watervergunning te verlenen, nu het in ieder geval vanaf 2009 in overeenstemming met het beleid ontheffingen en watervergunningen weigert indien het een verduikering betreft die niet nodig is voor de verkeersfunctie.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bij de rechtbank bestreden besluit is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
163-764.