ECLI:NL:RVS:2013:BZ0711

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201112032/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot gedeeltelijke intrekking van omgevingsvergunning wegens onvoldoende naleving van voorschriften

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk op 16 december 2010 geweigerd om de omgevingsvergunning van [belanghebbende] gedeeltelijk in te trekken, ondanks het verzoek van [appellante] die ernstige gezondheidsproblemen ondervond door de rookuitstoot van de houtvergassingskachel. De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde bij de Raad van State. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om verdergaande handhavingsmaatregelen te treffen, omdat er geen bewijs was dat [belanghebbende] de vergunningvoorschriften niet naleefde. De rechtbank had terecht overwogen dat het college op deugdelijke wijze had gecontroleerd of de voorschriften werden nageleefd. Het college had visuele inspecties uitgevoerd en geen overtredingen geconstateerd na de eerdere overtreding op 26 november 2010. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de Raad van State werd uitgesproken in naam der Koningin op 6 februari 2013.

Uitspraak

201112032/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nijkerkerveen, gemeente Nijkerk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 oktober 2011 in zaak nr. 11/2147 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijkerk.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2010 heeft het college naar aanleiding van het verzoek van [appellante] geweigerd om bij wijze van sanctie de voor de inrichting van [belanghebbende] aan de [locatie 1] te Nijkerkerveen verleende omgevingsvergunning gedeeltelijk in te trekken.
Bij besluit van 29 april 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2012, waar [appellante], bijgestaan door T.R. Janssen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Bezemer en E. van Meurs, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Situatie
1.    De woning van [appellante] aan de [locatie 2] ligt op ten minste 50 m van de inrichting aan de [locatie 1] te Nijkerkerveen.
Het college heeft bij besluit van 8 april 2009 aan [belanghebbende] een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het houden van 170 vleeskalveren en twee paarden, alsmede voor het in werking hebben van een houtvergassingsketel. Deze vergunning is ingevolge artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) gelijkgesteld met een omgevingsvergunning. Het college heeft reeds bij besluit van 14 december 2009 een last onder dwangsom opgelegd ter zake van overtreding van de aan die vergunning verbonden voorschriften F.1.1 en F.3.2. Bij besluit van 6 april 2011 heeft het college met toepassing van artikel 2.31, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften F.1. tot en met F.3. vervangen door de voorschriften F.1 tot en met F.28. Daarbij zijn aan de vergunning voorschriften ter zake van het gebruik en onderhoud van de houtvergassingsketel toegevoegd.
Bij besluit van 31 januari 2011 heeft het college op het verzoek van [appellante] een last onder dwangsom opgelegd vanwege de overtreding van voorschrift B.1. van de omgevingsvergunning, dat het verbranden van afvalstoffen verbiedt.
[appellante] heeft verzocht om intrekking van de omgevingsvergunning wat betreft de houtvergassingsketel, omdat het dwangsombesluit haars inziens onvoldoende effectief is. De rechtbank heeft het beroep tegen het in bezwaar gehandhaafde besluit tot weigering, ongegrond verklaard.
Wettelijk kader
2.     Ingevolge artikel 5.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning of ontheffing te verlenen, de vergunning of ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken, indien de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd.
Gedeeltelijke intrekking
3.     Aan de omgevingsvergunning van 8 april 2009, zoals gewijzigd bij besluit van 6 april 2011, zijn ter beperking van stofemissie van de houtvergassingsketel voorschriften verbonden die zien op de emissie, het gebruik en het onderhoud van de houtvergassingsketel.
Ingevolge voorschrift B.1., voor zover hier van belang, is het verboden afvalstoffen van welke aard dan ook op het terrein van de inrichting te verbranden.
Ingevolge voorschrift F.1. mag als brandstof voor de houtvergassingsketel uitsluitend onbehandeld, droog en schoon hout worden gebruikt. Het verbranden van onder andere gebeitst, geverfd, gelakt, geïmpregneerd, geplastificeerd of op andere wijze behandeld hout en van derden afkomstig afvalhout is verboden.
Ingevolge voorschrift F.28. mag de stofconcentratie van de afgevoerde lucht van de houtvergassingsketel niet meer bedragen dan 100 mg/m3.
4.    Aan het besluit van 31 januari 2011 tot oplegging van een last onder dwangsom is de overtreding van voorschrift B.1. op 26 november 2010 ten grondslag gelegd. Deze overtreding staat vast. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht het college bevoegd geacht om de omgevingsvergunning als sanctie gedeeltelijk in te trekken.
5.     [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren de omgevingsvergunning gedeeltelijk in te trekken. Zij voert daartoe aan dat zij ernstige hinder ondervindt van het gebruik van de houtvergassingsketel omdat de vergunningvoorschriften, anders dan waarvan het college is uitgegaan, stelselmatig worden overtreden. Zij stelt aanzienlijke gezondheidsproblemen te hebben die worden veroorzaakt door het onjuiste gebruik van de houtvergassingsketel.
De rechtbank heeft volgens [appellante] verder ten onrechte overwogen dat het college de naleving van de vergunningvoorschriften op deugdelijke wijze heeft gecontroleerd. [appellante] voert hiertoe aan dat de door het college verrichte controles niet verifieerbaar zijn. Tevens zijn de gedane controles volgens haar willekeurige momentopnames en ten onrechte niet gerelateerd aan haar klachten. Het college had volgens [appellante], hetgeen de rechtbank heeft miskend, niet zonder het nemen van roetmonsters ervan mogen uitgaan dat de houtvergassingsketel functioneert zoals in de vergunning is voorgeschreven. Daarbij had het college, naar zij stelt, voorts moeten nagaan door het opvragen van onderhoudsrapporten, waaruit dat kan blijken, of de houtvergassingsketel goed werd onderhouden. De rechtbank heeft volgens [appellante] derhalve miskend dat het college aanleiding had moeten zien een verdergaande sanctie op te leggen.
5.1.     De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college op deugdelijke wijze heeft gecontroleerd of de vergunning en daaraan verbonden voorschriften werden nageleefd.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat bij niet naleving van de vergunningvoorschriften veel rook zichtbaar zal zijn, omdat de houtvergassingsketel dan niet naar behoren functioneert. Gebleken is dat het college regelmatig visueel heeft gecontroleerd of de vergunningvoorschriften worden nageleefd. In de periode tussen 1 november 2010 en 19 september 2011 heeft het college, zo blijkt uit een aan de rechtbank overgelegde lijst, op 42 dagen en op verschillende tijdstippen de rookuitstoot van de inrichting bekeken. De medewerker handhaving heeft ter plaatse bekeken of overmatige rook uit de schoorsteen van de houtvergassingsketel komt. Indien dat het geval is, werd volgens het college op het terrein van de inrichting een controle verricht. De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht overwogen dat het college heeft kunnen volstaan met een visuele inspectie en derhalve op deugdelijke wijze heeft vastgesteld dat zich na de geconstateerde overtreding op 26 november 2010 geen overtredingen van de voorschriften hebben voorgedaan.
De omstandigheid dat [appellante] ernstige gezondheidsproblemen heeft die volgens haar het gevolg zijn van de rookuitstoot van de houtvergassingskachel, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat [belanghebbende] de omgevingsvergunning in zoverre niet naleeft.
Nu na het besluit van 31 januari 2011 tot oplegging van een last onder dwangsom niet is gebleken dat [belanghebbende] de vergunningvoorschriften niet heeft nageleefd, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college, gelet op de betrokken belangen, in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien verdergaande handhavingsmaatregelen te treffen.
Slotoverwegingen
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
163-764