ECLI:NL:RVS:2013:BZ0773

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203929/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing aanbiedplaats voor minicontainers en de gevolgen voor woongenot

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 februari 2013 uitspraak gedaan over de aanwijzing van een aanbiedplaats voor minicontainers door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Het college had op 21 maart 2012 de locatie 'Ilpenwaard 09' aangewezen voor de inzameling van huishoudelijk afval. De appellante, wonend te Alkmaar, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, omdat zij meent dat de aanwijzing van deze plaats onredelijk is en haar woongenot negatief beïnvloedt. De appellante betoogt dat het uitzicht vanuit haar keuken wordt belemmerd, dat de minicontainers vaak overvol zijn en dat zij vreest voor geurhinder. Daarnaast stelt zij dat de aanwezigheid van de minicontainers haar plannen voor een parkeerplaats in de voortuin in de weg staat.

De Afdeling heeft de argumenten van de appellante zorgvuldig gewogen. Ten aanzien van de vrees voor omwaaien van de minicontainers oordeelt de Afdeling dat dit geen reden is om de aanwijzing van de plaats te heroverwegen. Ook de zorgen over overvolle minicontainers en geurhinder zijn door de Afdeling niet als zodanig ernstig beoordeeld dat het college niet in redelijkheid de aanbiedplaats had kunnen aanwijzen. De Afdeling concludeert dat het college bij de aanwijzing van de aanbiedplaats de relevante beleidscriteria in acht heeft genomen en dat de appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar woongenot in onredelijke mate wordt aangetast.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep van de appellante ongegrond verklaard, waarmee de aanwijzing van de aanbiedplaats 'Ilpenwaard 09' door het college in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de aanwijzing van aanbiedplaatsen voor afval en de mogelijkheden voor handhaving van de regels omtrent de inzameling.

Uitspraak

201203929/1/A4.
Datum uitspraak: 6 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, de plaats 'Ilpenwaard 09' aangewezen als aanbiedplaats voor minicontainers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 30 november 2012 ter zitting vanwege de nauwe samenhang gevoegd behandeld met de zaken met nrs. 201204506/1/A4, 201202683/1/A4, 201202555/1/A4, 201202814/1/A4, 201202687/1/A4, 201203741/1/A4, 201204379/1/A4, 201113273/1/A4,
waar in deze zaak [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Fellinga, mr. E. van Meerkerk, J. Duivenvoorden en D. Starreveld, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Alkmaar 2009 kan het college regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2009, voor zover hier van belang, dient een rolemmer te worden aangeboden op de aangewezen aanbiedplaats als aangegeven op de overzichtskaarten behorende bij het Uitvoeringsbesluit welke het dichtst bij het perceel is.
Bij het aanwijzen van de aanbiedplaats voor minicontainers krachtens artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit heeft het college de volgende uitgangspunten gehanteerd: een doelmatige inrichting van de openbare buitenruimte, beperking van overlast voor de omgeving, de verkeersveiligheid, financiële aspecten, aspecten die te maken hebben met de logistiek van het inzamelen en de fysieke (on)mogelijkheid om containers te plaatsen. Voorts wordt een afstand van ten hoogste 75 m als uitgangspunt gehanteerd tussen perceel en aanbiedplaats.
Bij de toetsing is voorts als uitgangspunt gehanteerd dat uitritten niet mogen worden geblokkeerd en dat het opheffen van parkeerplaatsen zoveel mogelijk moet worden vermeden.
2.    De woning van [appellante] is gelegen op het perceel [locatie A]. De aanbiedplaats voor minicontainers 'Ilpenwaard 09' is deels gesitueerd voor het hekwerk van de voortuin van [appellante]. De aanbiedplaats voor minicontainers zal worden gebruikt door omwonenden van zes percelen.
3.    [appellante] betoogt dat het college bij het bestreden besluit niet in redelijkheid de aanbiedplaats 'Ilpenwaard 09' heeft kunnen aanwijzen. Zij betoogt dat het uitzicht vanuit haar keuken wordt belemmerd door de geplaatste minicontainers. Zij stelt zich daarnaast belemmerd te voelen in het naar haar eigen wensen indelen en gebruik maken van de op het zuiden gelegen voortuin, waardoor zij in haar woongenot wordt beperkt. [appellante] stelt dat de minicontainers vaak overvol zitten, waardoor de inhoud hiervan haar tuin zal inwaaien. Zij vreest ook dat de minicontainers zullen omwaaien nu de weg richting de tuin schuin afloopt. Daarnaast vreest zij voor geurhinder. [appellante] stelt verder dat omwonenden de minicontainers soms dagen op de aanbiedplaats laten staan, waardoor zij hiervan langer hinder zal ondervinden. Voorts betoogt zij dat zij van plan is in de loop van het jaar haar voortuin als parkeerplaats in te richten. De situering van de minicontainers heeft tot gevolg dat zij de aan te leggen parkeerplaats niet op en af kan rijden.
3.1.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid tot het omwaaien van minicontainers niet plaatsgebonden is en derhalve geen reden is om af te zien van aanwijzing van de plaats als aanbiedplaats.
3.2.    Wat betreft de vrees van [appellante] dat omwonenden de minicontainers meer dagen op de aanbiedplaats laten staan, wijst het college op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b en c, van het Uitvoeringsbesluit. In dit artikel is bepaald dat de minicontainers tussen 22.00 uur van de dag voorafgaand aan de inzameldag en 07.45 uur op de aangewezen inzameldag moeten worden aangeboden en uiterlijk om 20.00 uur van de inzameldag op het eigen perceel moeten worden teruggeplaatst. De door [appellante] gestelde overlast is naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig, dat het college de aanbiedplaats niet in redelijkheid had kunnen aanwijzen.
3.3.    Ten aanzien van het betoog van [appellante] over overvolle minicontainers wijst het college verder terecht op artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, waarin onder meer is bepaald dat een minicontainer met inhoud in totaal maximaal 50 kg mag bedragen en goed afgesloten dient te zijn. Overvolle containers waarvan de klep openstaat, zijn derhalve niet toegestaan. Voor zover [appellante] betoogt dat omwonenden zich niet aan deze bepalingen houden, wordt overwogen dat dit een aspect van handhaving van de naleving het Uitvoeringsbesluit betreft en in deze procedure niet aan de orde kan komen.
3.4.    Het college heeft zich daarnaast in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op warme dagen wellicht enige geurhinder kan ontstaan, maar dat deze hinder, gelet op de toegestane aanwezigheidsduur van de minicontainers op de aanbiedplaats, niet zodanig is dat daarin aanleiding lag om af te zien van aanwijzing van de plaats als aanbiedplaats.
3.5.    Ten aanzien van de gestelde beperking van het uitzicht en de vermindering van het woongenot, veroorzaakt door de door [appellante] gevoelde beperking van de indelingswensen en het gebruik van de voortuin, wordt overwogen dat, mede gelet op de aanwezigheidsduur van de minicontainers, niet aannemelijk is gemaakt dat dit zodanig is dat het college om die reden had moeten afzien van de aanwijzing.
3.6.    Wat betreft de omstandigheid dat [appellante] in haar voortuin een parkeervoorziening wil realiseren die door de aanwezigheid van minicontainers niet toegankelijk zal zijn, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit geen parkeervoorziening in de voortuin aanwezig was. Het stelt dat de aanbiedplaats zal worden verplaatst indien [appellante] over alle daartoe benodigde vergunningen beschikt. Nu het college met deze ten tijde van het bestreden besluit nog niet geconcretiseerde voornemens geen rekening behoefde te houden, bestaat ook op dit punt geen aanleiding voor het oordeel dat het college van het aanwijzen van deze aanbiedplaats had moeten afzien.
3.7.    Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college, gelet op de tot uitgangspunt genomen beleidscriteria, de aanbiedplaats 'Ilpenwaard 09' niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen.
De beroepsgrond faalt.
4.    [appellante] betoogt dat een alternatieve plaats voor het aanbieden van minicontainers op een nabijgelegen parkeerplaats voorhanden is. Deze parkeerplaats is volgens haar in het verleden reeds gebruikt als aanbiedplaats voor twintig minicontainers. Zij stelt dat de minicontainers naast het eerste parkeervak onder de lantaarnpaal kunnen worden geplaatst, zodat geen parkeerruimte in beslag wordt genomen.
4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat bij de gekozen wijze van gemechaniseerd inzamelen een lintopstelling van de minicontainers is vereist en dat dit tot gevolg heeft dat bij de door [appellante] gewenste plaats, anders dan voorheen, een parkeerplaats moet worden gebruikt, hetgeen het ongewenst acht. Daarnaast is de plaats niet geschikt omdat bomen en een lantaarnpaal een obstakel voor de inzameling vormen.
4.2.    Gelet op deze motivering heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellante] voorgestelde alternatieve aanbiedplaats minder geschikt is dan de bij het bestreden besluit aangewezen aanbiedplaats ‘Ilpenwaard 09’. Het college heeft in het betoog van [appellante] over een alternatieve aanbiedplaats geen aanleiding hoeven zien om van aanwijzing van de aanbiedplaats ‘Ilpenwaard 09’ af te zien.
De beroepsgrond faalt.
5.    Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2013
163-684.