ECLI:NL:RVS:2013:BZ1235

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201211667/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Centrum Vught e.o.

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Centrum Vught e.o.", dat op 20 september 2012 door de raad van de gemeente Vught is vastgesteld. Verzoekers, allen wonend te Vught, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 24 januari 2013, waar de verzoekers werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. P.W.G.M. Christophe, en de raad werd vertegenwoordigd door P.M. van der Elst.

De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekers betoogden dat de raad ten onrechte de aanduiding "bijgebouwen (bg)" voor het perceel aan de Grote Gent 11 heeft vastgesteld, en dat dit hen zou kunnen schaden door het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen. De raad verdedigde zich door te stellen dat de bestemmingen en regels voor gronden in overeenstemming zijn met de goede ruimtelijke ordening en dat de nieuwe regeling voor bijgebouwen bij woningen is opgenomen om in te spelen op hedendaagse behoeften.

De voorzitter concludeerde dat de raad in redelijkheid de mogelijkheid heeft kunnen voorzien om een bijgebouw te bouwen op het perceel aan de Grote Gent 11, en dat de argumenten van de verzoekers niet voldoende waren om het verzoek om een voorlopige voorziening te honoreren. De voorzitter wees het verzoek af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 februari 2013.

Uitspraak

201211667/2/R3.
Datum uitspraak: 7 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Vught,
en
de raad van de gemeente Vught,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Vught e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 januari 2013, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [gemachtigden], bijgestaan door mr. P.W.G.M. Christophe, en de raad, vertegenwoordigd door P.M. van der Elst, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in een actualisering van het planologische regime voor het centrum van Vught. Ook voorziet het plan in een nieuwe regeling voor bijgebouwen bij woningen.
3.    [verzoeker] en anderen betogen dat de raad ten onrechte de aanduiding "bijgebouwen (bg)" voor het perceel aan de Grote Gent 11 heeft vastgesteld en beogen met hun verzoek te voorkomen dat een omgevingsvergunning voor bouwen op basis van het plan kan worden verleend. Daartoe voeren zij aan dat op de desbetreffende gronden aan de Grote Gent 11, die in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Erf" hadden, geen bebouwing was toegestaan. Volgens hen mochten zij ervan uitgaan dat deze regeling zou worden gehandhaafd. Zij voeren aan dat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat deze gronden in het vorige bestemmingsplan gebruikt mochten worden voor het opslaan van goederen en het parkeren van auto’s. Verder voeren zij aan dat het plan een bijgebouw toestaat dat in bouwkundig opzicht niet ondergeschikt is aan het hoofdgebouw dat op hetzelfde perceel ligt.
4.    De raad stelt zich op het standpunt dat voor het perceel aan de Grote Gent 11 in de mogelijkheid is voorzien om een bijgebouw te bouwen, omdat dit perceel een woonbestemming heeft. Volgens de raad was in het vorige bestemmingsplan op de desbetreffende gronden aan de Grote Gent 11, die de bestemming "Erf" hadden, geen bijgebouw toegestaan om een zekere mate van openheid van de omgeving te waarborgen. Deze waarborg is niet meer nodig, omdat in de nabijheid van dit perceel geen bedrijven meer zijn gevestigd en niet meer zijn toegelaten. Verder stelt de raad dat in de planregels is gewaarborgd dat een bijgebouw ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw op hetzelfde perceel.
5.    Het perceel aan de Grote Gent 11 heeft op de verbeelding de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bijgebouwen (bg)".
Ingevolge artikel 1, lid 1.27, van de planregels wordt onder een bijbouwvlak een op de verbeelding omsloten vlak, behorende bij een bouwvlak, verstaan, waarmee gronden zijn aangeduid waarop bijgebouwen zijn toegestaan.
Ingevolge lid 1.28 wordt onder een bijgebouw een aan- en uitbouw, dan wel een vrijstaand gebouw verstaan dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Ingevolge lid 1.35 wordt onder een bouwvlak een geometrisch bepaald vlak verstaan, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Ingevolge artikel 21, lid 21.2, onder 21.2.3, onderdeel a, mogen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen (bg)" binnen de bestemming "Wonen" uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ingevolge onderdeel b mag ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen (bg)" het bijgebouwvlak worden bebouwd:
1. bij vrijstaande woningen mag een oppervlakte van ten hoogste 100% van het bouwvlak aan bijgebouwen worden gebouwd;
[…]
2. de onder 1 bedoelde oppervlakte mag echter nooit groter zijn dan 50% van het bijbouwvlak;
3. de onder 1 bedoelde oppervlakte mag evenmin groter zijn dan 200 m²;
4. bij de mogelijkheden tot bijbouwen tellen de reeds gerealiseerde bijgebouwen binnen het bijbouwvlak. Deze worden op de maximale mogelijkheden in mindering gebracht.
Ingevolge onderdeel d mag de goothoogte van een bijgebouw niet meer dan 3,25 m bedragen.
Ingevolge onderdeel e mogen bijgebouwen worden afgedekt met een kap, mits de nokhoogte van het bijgebouw niet meer dan 5 m bedraagt en de nok niet in de zijdelingse perceelsgrens wordt geplaatst, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding "plat dak" waar de bijgebouwen uitsluitend met een plat dak mogen worden afgedekt.
6.    De raad komt beleidsvrijheid toe bij het vaststellen van bestemmingen en regels voor gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen die in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd zijn met het recht.
De raad heeft in artikel 21, lid 21.2, onder 21.2.3, van de planregels de nieuwe regeling voor bijgebouwen bij woningen opgenomen, omdat hij wil inspelen op de hedendaagse behoeften aan vergroting van het wooncomfort en omdat hij uniformiteit nastreeft bij het toestaan van bijgebouwen in het centrum van Vught. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad in redelijkheid naar aanleiding van gewijzigde planologische inzichten ook voor het perceel Grote Gent 11 in de mogelijkheid kunnen voorzien om een bijgebouw te bouwen. Dat in het vorige bestemmingsplan geen bebouwing was toegestaan op de desbetreffende gronden aan de Grote Gent 11, die de bestemming "Erf" hadden, en dat deze gronden niet mochten worden gebruikt voor het opslaan van goederen en het parkeren van auto’s, wat hier verder ook van zij, betekent niet dat de raad bij de vaststelling van het plan een andere afweging had moeten maken.
Voorts kan de voorzitter de stelling van [verzoeker] en anderen dat het plan een bijgebouw toestaat dat in bouwkundig opzicht niet ondergeschikt is aan het hoofdgebouw op hetzelfde perceel, niet volgen. Uit de definitie van een bijgebouw in artikel 1, onder 1.28, van de planregels, gelezen in samenhang met artikel 21, lid 21.2, onder 21.2.3, onderdeel a, van de planregels volgt dat alleen een bijgebouw is toegestaan dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
7.    [verzoeker] en anderen betogen dat de wijze waarop de raad hun naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
8.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Kooijman
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2013
177-629.