ECLI:NL:RVS:2013:BZ1236

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205501/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor overkluizing van bermsloot op basis van Keur Waterschap De Dommel

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel op 5 oktober 2010 de aanvraag van [appellant] voor een vergunning tot overkluizing van een bermsloot geweigerd. De weigering was gebaseerd op artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Keur Waterschap De Dommel 2009, dat vereist dat voor het aanleggen van kunstwerken in of boven oppervlaktewater een vergunning nodig is. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van [appellant] op 23 april 2012 ongegrond, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 18 januari 2013 werd de zaak behandeld. [appellant] stelde dat de rechtbank had miskend dat het dagelijks bestuur de vergunning niet had mogen weigeren, omdat het college van burgemeester en wethouders al een aanlegvergunning had verleend. De Raad van State oordeelde echter dat de eerdere vergunning van het college niet afdoet aan de vergunningplicht volgens de Keur. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de weigering van het dagelijks bestuur niet onterecht was.

Daarnaast betoogde [appellant] dat het beleid van het dagelijks bestuur, dat een vergunning voor overkluizing alleen verleent bij zwaarwegende maatschappelijke belangen, onredelijk was. De Raad van State bevestigde dat het beleid gericht is op het behoud van open water en dat de door [appellant] aangevoerde redenen niet als zwaarwegend konden worden aangemerkt. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om van het beleid af te wijken.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201205501/1/A4.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Reusel-De Mierden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 april 2012 in zaak nr. 11/1800 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van Waterschap de Dommel.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van [appellant] om een vergunning op grond van artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Keur Waterschap De Dommel 2009 (hierna: de Keur) ten behoeve van het overkluizen van een bermsloot geweigerd.
Bij besluit van 21 april 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.C.E.J. van Weert-de Laat en J. Fleerakkers, beiden werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellant] heeft een overkluizing van ongeveer 100 m aangebracht in de bermsloot voor zijn woning aan de [locatie] te [plaats]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden (hierna: het college) heeft hiervoor een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet ruimtelijke ordening verleend. Eerst na realisatie heeft [appellant] een aanvraag om vergunning ingevolge de Keur ingediend. Het dagelijks bestuur heeft geweigerd voor de overkluizing een vergunning te verlenen omdat verlening in strijd is met het in Beleidsregels duikers in waterlopen neergelegde beleid.
2.    Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Keur is het verboden om zonder vergunning onder, in, op of over een oppervlaktewaterlichaam kunstwerken aan te leggen, te hebben, te wijzigen of op te ruimen.
Ingevolge artikel 3.2 is artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, niet van toepassing op de aanleg van een duiker of overkluizing in een b-water, indien dat kunstwerk een lengte van ten hoogste 15 meter heeft en noodzakelijk is ten behoeve van perceelsontsluiting.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de gevraagde vergunning ingevolge de Keur niet had mogen weigeren, nu het college reeds een aanlegvergunning voor het overkluizen van een deel van de bermsloot had verleend .
3.1.    Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat het college reeds een aanlegvergunning heeft verleend, onverlet laat dat ingevolge artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Keur een vergunning voor het aanbrengen van een overkluizing is vereist. De rechtbank heeft terecht geen grond aanwezig geacht voor het oordeel dat het dagelijks bestuur gehouden is, nu het college reeds een aanlegvergunning heeft verleend, de gevraagde vergunning te verlenen.
4.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur ten onrechte volgens het in de Beleidsregels neergelegde beleid de vergunning heeft geweigerd. [appellant] stelt zich daarbij op het standpunt dat het beleid kennelijk onredelijk en rechtens onaanvaardbaar is. Daartoe voert hij aan dat een demping door een burger nooit een in de Beleidsregels genoemde uitzondering van een zwaarwegend (maatschappelijk) belang kan opleveren om van de hoofdregel van het beleid af te wijken.
4.1.    In paragraaf 3.3 van de Beleidsregels, dat het toetsingskader voor b-wateren voor zover vergunningplichtig bevat, staat het volgende: "Uitgangspunt is dat een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijk ‘open’ water blijft. Duikers en overkluizingen kunnen een (extra) knelpunt voor de wateraan- en afvoer opleveren. Het waterschap staat dan ook een restrictief beleid voor ogen. Een vergunningaanvraag voor de aanleg van een duiker of overkluizing wordt dan ook afgewezen, tenzij met de aanleg een duidelijk aanwijsbaar, zwaarwegend (maatschappelijk) belang is gemoeid. Minder (onderhouds)kosten voor de aangelande(n), overkluizing ter ‘uitbreiding’ van de tuin/het perceel zijn voorbeelden van omstandigheden die in beginsel niet als zwaarwegend gelden."
4.2.    De bermsloot is een b-water als bedoeld in artikel 1.1 van de Keur.
Er bestaat geen vergunningplicht ingevolge de Keur voor de aanleg van een duiker of overkluizing van minder dan 15 m in een b-water indien dit noodzakelijk is ten behoeve van perceelsontsluiting.
Het in de Beleidsregels neergelegde uitgangspunt van het dagelijks bestuur om voor andere gevallen geen vergunning te verlenen voor de aanleg van een duiker of overkluizing, tenzij met de aanleg een duidelijk aanwijsbaar, zwaarwegend (maatschappelijk) belang is gemoeid, komt voort uit het streven van het dagelijks bestuur om zoveel mogelijk ‘open’ water te behouden ter voorkoming van knelpunten in de waterhuishouding. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat dit beleidsuitgangspunt van het dagelijks bestuur onredelijk is. Dat zoals [appellant] stelt niet vaak een zwaarwegend (maatschappelijk) belang zal zijn gemoeid met de aanleg van een duiker of overkluizing, wat daar ook van zij, maakt dit niet anders.
Het betoog faalt.
5.    Voorts betoogt [appellant] dat de toepassing van het beleid in zijn geval, gelet op de betrokken belangen, niet redelijk is. Daartoe voert hij aan dat, naar hij stelt, waterstaatkundig geen belang bestaat bij het open houden van de bermsloot, omdat deze geen belangrijk onderdeel vormt van een waterbeheersingsgebied.
5.1.    Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
[appellant] wenst vergunning voor de overkluizing, omdat indien de bermsloot is overkluisd, hij minder onderhoud behoeft te verrichten en dat het een mooier beeld geeft.
5.2.    Vaststaat dat met de overkluizing geen duidelijk aanwijsbaar, zwaarwegend (maatschappelijk) belang is gemoeid. Wat betreft de stelling van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur aanleiding had moeten zien af te wijken van het beleid, is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 februari 2008, zaak nr. 200704159/1; www.raadvanstate.nl), de afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 ziet op bijzondere gevallen waarmee bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening is gehouden. De door [appellant] gestelde omstandigheden, wat daarvan verder ook zij, dat na overkluizing minder onderhoud uitgevoerd hoeft te worden en de overkluizing optisch gezien wenselijk wordt geacht, kunnen niet als zodanig worden aangemerkt en de rechtbank heeft deze terecht niet als bijzondere omstandigheden beschouwd op grond waarvan in afwijking van het beleid een vergunning had moeten worden verleend.
Dit betoog slaagt niet.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013
163-778.