201201604/1/R2.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Tricht, gemeente Geldermalsen,
de raad van de gemeente Druten,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2012, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. S.J.P.T. Bindels, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
1. Het plan voorziet in de mogelijkheid om een agrarisch loonbedrijf te vestigen aan de [locatie 1] te Afferden.
2. [appellante] stelt dat ofschoon haar zienswijze gedeeltelijk gegrond is verklaard waardoor het plan wijzigingen heeft ondergaan, de raad ten onrechte geen nieuwe termijn in acht heeft genomen voor een terinzagelegging voordat hij het plan heeft vastgesteld. Ook is zij van de wijzigingen naar aanleiding van haar zienswijze niet op de hoogte gesteld, persoonlijk of via de media, hetgeen wel was vereist, aldus [appellante].
2.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan enige wijzigingen heeft aangebracht in de plantoelichting en in de bij het plan behorende akoestische rapportage. Deze maken geen deel uit van het plan. Het plan is hierdoor dan ook niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag en faalt het derhalve.
2.2. Het betoog dat de raad ten onrechte geen mededeling heeft gedaan van voormelde wijzigingen, kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, nu dit ziet op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van dit besluit. Reeds om die reden kan die mogelijke onregelmatigheid de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten.
3. [appellante] stelt dat de raad ten onrechte een afzonderlijk bestemmingsplan heeft vastgesteld voor het perceel aan de [locatie 1]. De bestemming voor dit perceel dient te worden bezien in het kader van het gehele bestemmingsplan "Buitengebied", aldus [appellante].
3.1. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In de door [appellante] niet nader onderbouwde stelling omtrent de planbegrenzing ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat tussen het perceel aan de [locatie 1] en de omringende gronden een zodanige ruimtelijke samenhang bestaat dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
4. [appellante] stelt dat het voorziene bedrijf van [belanghebbende] niet past binnen de bestemming "Agrarisch loonbedrijf". Zij stelt dat dit bedrijf zich bezig houdt met biomassahandel en het zagen en kloven van hout op industriële wijze. Volgens haar heeft de raad dan ook niet bestemd hetgeen hij hier heeft beoogd te bestemmen.
4.1. Aan het plandeel betreffende het perceel aan de [locatie 1] is in het plan de bestemming "Bedrijf" en de functieaanduiding "Agrarisch loonbedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels, gelezen in verbinding met de verbeelding is op het perceel aan de [locatie 1] een agrarisch loonbedrijf toegestaan.
Ingevolge artikel 1 is een agrarisch loonbedrijf een aan de agrarische sector verwant bedrijf dat biomassa en hout verwerft door middel van snoei- en rooiwerk bij derden en dit materiaal op de bedrijfslocatie voorbewerkt en verkleint voor eindgebruik.
4.2. Gelet op de in artikel 1 van de planregels gegeven omschrijving van een agrarisch loonbedrijf, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het voorziene bedrijf met de activiteiten zoals biomassahandel en het verwerken van hout niet zou passen binnen de aan het plandeel toegekende bestemming. Ook anderszins heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het voorziene bedrijf niet past binnen die bestemming. Er is derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat niet is bestemd hetgeen beoogd is te bestemmen. Het betoog faalt.
5. [appellante] stelt dat het concept van de "Akoestische rapportage betreffende geplande vestiging van [belanghebbende], [locatie 1] te Afferden" van 10 november 2010, opgesteld door ABOVO (hierna: akoestisch rapport) ten behoeve van het plan, een concept rapport is over de situatie aan [locatie 2] en niet aan [locatie 1].
5.1. De Afdeling overweegt dat uit de inhoud van het akoestisch rapport blijkt dat dit onderzoek ziet op het plangebied aan [locatie 1]. Gelet hierop beschouwt de Afdeling de vermelding "[locatie 2]" in het akoestisch rapport als een kennelijke verschrijving. Het betoog faalt.
6. [appellante] stelt dat ten behoeve van het plan onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de natuur en omgevingswaarden en dat deze onvoldoende worden beschermd. Hiertoe voert zij aan dat de zogenoemde quickscan flora en fauna geen volwaardig ecologisch onderzoek is en dat uit dit onderzoek blijkt dat er overtreding van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) zal optreden. Ook bestaat strijd met de Vogelrichtlijn. Voorts ontbreken gegevens over de cultuurhistorische waarden en de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS). Verder is volgens [appellante] niet getoetst of voldaan is aan het geldende beleid voor het landschap en of kleine landschapselementen goed zijn beschermd.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het onderzoek naar mogelijk voorkomende flora en fauna en natuurwaarden op juiste wijze is uitgevoerd en voldoende informatie geeft om te kunnen beoordelen of de Ffw mogelijk in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Voorts is volgens de raad voldoende rekening gehouden met het beleid voor de natuur en landschapswaarden in de omgeving.
6.2. In het rapport "Quickscan flora en fauna [locatie 3] te Afferden, gemeente Druten" (lees: [locatie 1]) van 22 december 2010, opgesteld door Econsultancy (hierna: de Quickscan), zijn de gevolgen van het plan beschreven in verband met de Ffw en de EHS. In dit rapport wordt geconcludeerd dat naar verwachting geen strijd met de Ffw door het plan zal optreden, indien voor en gedurende het broedseizoen de nodige maatregelen worden getroffen om verstoring van broedende vogels te voorkomen. Verder is er volgens dit rapport geen reden om te verwachten dat negatieve gevolgen zullen optreden voor de EHS.
6.3. De stelling van [appellante] dat uit de Quickscan blijkt dat overtreding van de Ffw met zekerheid zal optreden wordt niet door de Quickscan ondersteund, nu hieruit blijkt dat maatregelen mogelijk zijn om te voorkomen dat broedende vogels worden verstoord. Het betoog van [appellante] mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag. Voorts behoren de gronden in het plangebied niet tot de EHS. Hierover behoefden dan ook geen gegevens in de Quickscan opgenomen te worden. Voor het overige geeft het door [appellante] aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de Quickscan zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad bij het vaststellen van het plan niet in redelijkheid van de resultaten van dit onderzoek heeft mogen uitgaan.
In het door [appellante] aangevoerde ziet de Afdeling ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw in de weg staat aan uitvoering van het plan.
Verder geeft de niet nader onderbouwde stelling over de Vogelrichtlijn geen aanleiding voor het oordeel dat deze richtlijn wordt overtreden.
Het betoog van [appellante] met betrekking tot de gevolgen van het plan voor de natuur faalt.
6.4. Blijkens de plantoelichting is het geldende beleid met betrekking tot de inpassing van het bedrijf in het landschap neergelegd in het landschapsontwikkelingsplan uit 2006. In de plantoelichting is beschreven hoe bij de uitvoering van het plan door aanleg van erfbeplanting voldaan wordt aan dit beleid. In de planregels voor de bestemming
"Groen - Landschappelijke inpassing", die is toegekend aan een strook die de oost-, zuid- en westgrens van het plangebied vormt, is deze landschappelijke inpassing mogelijk gemaakt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat niet is getoetst of is voldaan aan het landschapsontwikkelingsplan, dan wel dat het plan hiermee in strijd is.
[appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het plan in strijd is met enig ander beleid met betrekking tot het landschap. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat moet worden gevreesd voor de aantasting van bestaande kleine landschapselementen of cultuurhistorische waarden.
Het betoog van [appellante] met betrekking tot de gevolgen van het plan voor de landschapswaarden faalt.
7. [appellante] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn en zij is niet ter zitting verschenen om een standpunt te geven over deze weerlegging. Reeds hierom ziet de Afdeling in het overig aangevoerde geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
Conclusie en proceskosten
8. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013