ECLI:NL:RVS:2013:BZ1265

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201203876/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsplan Westeinde 86-88 te Noordwijkerhout en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om het wijzigingsplan "Westeinde 86-88" dat op 13 maart 2012 door het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout is vastgesteld. [appellant] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 november 2012, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat en het college vertegenwoordigd was door ambtenaren van de gemeente. De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat [appellant] geen zienswijzen tegen het ontwerpplan had ingediend, wat volgens de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk is voor het instellen van beroep.

De Afdeling concludeert dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, voor zover dat door drie appellanten is ingesteld. Daarnaast heeft de Afdeling de inhoudelijke bezwaren van [appellant] tegen het wijzigingsplan beoordeeld. [appellant] stelt dat het plan leidt tot verstedelijking van het open agrarische gebied en dat bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden worden aangetast. De Afdeling oordeelt echter dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en dat de wijzigingsvoorwaarden zijn nageleefd. Het beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2013.

Uitspraak

201203876/1/R4.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Noordwijkerhout,
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft het college het wijzigingsplan "Westeinde 86-88" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2012, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.C.V. Mans, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door E. van Dijck en D. Haak, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
Het plan
1.    Het wijzigingsplan (hierna: het plan) vindt zijn grondslag in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied, 1e herziening" (hierna: het bestemmingsplan). Het plan voorziet in wijziging van de bestemmingen "Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab)" met de aanduiding "bouwvlak (b)" en "Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag)" van het bestemmingsplan in onder meer de bestemming "Woondoeleinden (W)" op de percelen Westeinde 86 en 88 te Noordwijkerhout. Met het plan is het mogelijk geworden om op het perceel Westeinde 88 drie woningen te realiseren. De op dat perceel aanwezige kassen en andere bedrijfsgebouwen zullen daartoe moeten worden gesloopt. Verder zijn de op beide percelen aanwezige agrarische bedrijfswoningen in het plan als burgerwoning bestemd. Het plangebied grenst aan het perceel [locatie] waar [appellant] het [bloementeeltbedrijf] exploiteert.
Ingetrokken beroepsgronden
2.    [appellant] heeft de beroepsgronden ingetrokken die betrekking hebben op onderscheidenlijk artikel 45 en artikel 27, dertiende lid, aanhef en onder i, van de voorschriften van het bestemmingplan, het ontbreken van een afstandsnorm in het plan en het ontbreken van een kas en schuur op de ondergrond van de verbeelding van het plan.
Ontvankelijkheid
3.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht.
[appellanten] hebben geen zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren gebracht. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpbestemmingsplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellant] is, voor zover dat door [drie appellanten] is ingesteld, niet-ontvankelijk.
Wijzigingsvoorwaarden
4.    Ingevolge artikel 27, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming van bouwvlakken met de bestemming Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab), Agrarische doeleinden stekbedrijven (As), Agrarische doeleinden glastuinbouw (Ag), Agrarisch aanverwante doeleinden (AD) en Bedrijfsdoeleinden (B) te wijzigen in de bestemming Woondoeleinden (W), Tuinen (T), Erven (E) en Agrarische doeleinden bollenteelt (Ab), met dien verstande dat:
(…)
b. planwijziging uitsluitend wordt toegepast indien de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbetert en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan;
(…)
j. de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven in de omgeving niet onevenredig mogen worden belemmerd;
(…).
5.    [appellant] betoogt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 27, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarde b. Volgens hem leidt het plan niet tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en worden bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden aangetast. [appellant] voert aan dat het plan zal leiden tot verstedelijking van het open, agrarische gebied tussen Noordwijk enerzijds en het landgoed "Dyckenburch" en twee gemeentelijke monumenten op de percelen Westeinde 85 en 87 anderzijds. [appellant] brengt ook naar voren dat het hier gaat om bouwen op zandgronden. Voorts zal de karakteristieke lintbebouwing aan het Westeinde volgens [appellant] worden doorbroken nu de woningen niet in het lint maar dwars daarop zijn voorzien.
5.1.    Aan het plan ligt onder meer ten grondslag het rapport "Landschappelijk advies, Ruimte voor Ruimte Westeinde 88, Noordwijkerhout" van 1 december 2009, opgesteld door Landschapsbeheer Zuid-Holland (hierna: het rapport). Het rapport verantwoordt de landschappelijke keuze wat betreft het slopen van de kassen op het perceel [locatie] en het herbestemmen van de vrijkomende ruimte. Het rapport vermeldt dat het bestaande kassencomplex zorgt voor een aanzienlijke verrommeling van het open landschap en dat de basis voor de voorziene ontwikkelingen in de vorm van het slopen van het kassencomplex zorgt voor landschappelijke kwaliteitswinst. Voorts vermeldt het rapport dat de voorziene woningen binnen de virtuele bebouwingslijn langs het Westeinde blijven en dat in zoverre geen bezwaren van landschappelijke aard bestaan tegen de ontwikkelingen. Het college heeft in de zienswijzennota, in de plantoelichting en ook ter zitting uiteengezet dat ervoor is gekozen om de voorziene woningen zodanig te positioneren dat er - zoals in het rapport wordt geadviseerd - nieuwe zichtlijnen ontstaan naar het achtergelegen open bollenlandschap, richting de duinenrij, en naar het zogenoemde Leeuwenhorstbos. Naar aanleiding van het betoog van [appellant]   dat het bouwen op zandgronden zal leiden tot aantasting van de waarden van het gebied heeft het college ter zitting toegelicht dat de gronden in het plangebied deel uitmaken van een afgegraven deel van een strandwal en heeft het gewezen op het rapport waarin is geconstateerd dat het plangebied niet kan worden aangemerkt als een zeer waardevol gebied wat betreft openheid en totale landschappelijke context.
[appellant] heeft de juistheid van de bevindingen en uitgangspunten van het rapport niet gemotiveerd bestreden. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de beoogde ontwikkelingen ruimtelijke kwaliteitswinst wordt behaald en dat het plan geen aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied en in de directe omgeving daarvan met zich brengt. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 27, dertiende lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan. Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 27, dertiende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarde j omdat hij onevenredig in zijn ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt. Hij voert aan dat hij weliswaar op zijn eigen perceel al niet meer kon uitbreiden, maar dat het plan ertoe bijdraagt dat uitbreiding daarbuiten ook niet meer mogelijk is. Het college heeft in zoverre onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen, aldus [appellant].
6.1.    Het college stelt dat het geldende bestemmingsplan eraan in de weg staat dat [bloementeeltbedrijf] uitbreidt op het perceel [locatie], zodat de in het plan voorziene ontwikkelingen in zoverre op zichzelf niet een nieuwe belemmering vormen. [appellant] heeft de juistheid van deze stelling niet bestreden. De omstandigheid dat [appellant] in zijn uitbreidingsmogelijkheden op andere percelen zou kunnen worden beperkt door woonbestemmingen die in andere bestemmingsplannen aan door hem ter zitting genoemde percelen zijn toegekend, staat in deze procedure niet ter beoordeling. Deze percelen liggen immers buiten het plangebied. Verder heeft [appellant]   ter zitting verklaard dat ten tijde van het vaststellen van het plan geen concrete uitbreidingsplannen voor [bloementeeltbedrijf] bestonden waarmee het college bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor [bloementeeltbedrijf] met het plan niet onevenredig worden belemmerd. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 27, dertiende lid, onder j, van de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan. Het betoog faalt.
Conclusie
7.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep voor zover dat is ingesteld door [drie appellanten] niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep voor zover dat is ingesteld door [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2013
431-685.