201211701/2/R2.
Datum uitspraak: 11 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Natuur en Milieu, gevestigd te Utrecht,
appellante,
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2012, heeft de stichting beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris op haar bezwaarschrift van 22 juli 2012, gericht tegen het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: staatssecretaris van Economische Zaken) van 22 juni 2012 waarbij aan RWE vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) is verleend voor het oprichten, in werking nemen en houden en regulier onderhoud van een elektriciteitscentrale in de Eemshaven voor zover dit onder zijn bevoegdheid valt.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
1. Tot op heden is door de staatssecretaris geen besluit genomen op het bezwaarschrift van de stichting van 22 juli 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaar is overschreden.
2. Op grond van artikel 6:2, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
3. Bij brief en fax van 15 november 2012 heeft de stichting de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Vervolgens is niet binnen twee weken alsnog een besluit genomen op het bezwaarschrift van 22 juli 2012.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. De stichting heeft verzocht de door de staatssecretaris verbeurde dwangsom ingevolge artikel 4:17 van de Awb vast te stellen.
6. In het verweerschrift stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de dwangsom niet per bestuursorgaan, maar per bezwaarschrift wordt verbeurd. Omdat de stichting één bezwaarschrift heeft ingediend tegen zowel het besluit van 22 juni 2012 als tegen het besluit van de colleges van gedeputeerde staten van Groningen, Fryslân en Drenthe van 19 juni 2012 waarbij aan RWE een Nbw-vergunning is verleend, kan volgens hem slechts eenmalig de maximale dwangsom van € 1.260,00 worden verbeurd.
7. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven verbeurt het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het tweede artikellid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,00 per dag en de overige dagen € 40,00 per dag.
Ingevolge het derde artikellid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
8. De door de stichting per fax van 15 november 2012 verzonden ingebrekestelling is op diezelfde dag door de staatssecretaris ontvangen. Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb is 30 november 2012 de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd en gelet op het feit dat sinds die datum meer dan 42 dagen zijn verstreken, ziet de Afdeling aanleiding om de door de staatssecretaris verbeurde dwangsom vast te stellen op het maximale bedrag van € 1.260,00. De Afdeling neemt hierbij tevens in aanmerking dat de brief van 19 december 2012, in verband met die datering, niet als beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb wordt aangemerkt. Gelet op hetgeen de Afdeling in overweging 8 van haar uitspraak van heden in zaak nr. 201211710/2/R2 heeft overwogen, faalt het betoog dat de maximale dwangsom in beide zaken maar eenmaal kan worden verbeurd.
9. Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak worden verzonden alsnog een besluit alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge het tweede lid verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Ingevolge het derde lid, voor zover hier van belang, kan de rechtbank in bijzondere gevallen een andere termijn bepalen.
10. De staatssecretaris dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit op het bezwaar van de stichting van 22 juli 2012 te nemen en bekend te maken. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen, waarbij vanwege de complexiteit van de zaak rekening wordt gehouden met de aangegeven planning. In dit verband is van belang dat de staatssecretaris per fax van 7 februari 2013 heeft meegedeeld dat de stichting heeft verzocht om een nieuwe hoorzitting. Omdat aan dat verzoek tegemoet zal worden gekomen, verwacht de staatssecretaris dat medio april 2013 een besluit op het bezwaar kan worden genomen.
11. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,00 per dag, met een maximum van € 15.000,00.
12. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 22 juli 2012;
III. draagt de staatssecretaris van Economische Zaken op om voor 19 april 2013 een besluit op het bezwaar van de stichting Stichting Natuur en Milieu te nemen en bekend te maken;
IV. bepaalt dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan de stichting Stichting Natuur en Milieu een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
V. stelt de door de staatssecretaris van Economische Zaken verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.260,00 (zegge: twaalfhonderdzestig euro);
VI. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan de stichting Stichting Natuur en Milieu het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Van der Hoorn
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2013
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.