201206046/1/R2.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Doetinchem,
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
Bij besluit van 4 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bosstraat 50-2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
1. Het plan voorziet in de realisering van een hofje bestaande uit twaalf twee-onder-een-kapwoningen en zeven vrijstaande woningen op het perceel Bosstraat 50 in de wijk Dichteren te Doetinchem. Het plangebied wordt begrensd door de weg Hof van Orleans aan de noordzijde, de woonbebouwing aan de weg Hof van Parijs aan de oost- en zuidzijde en de Bosstraat aan de westzijde.
2. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroep ingetrokken voor zover dat ziet op zijn vrees dat hij lichtoverlast zal ondervinden van de koplampen van auto’s die van en naar de voorziene woningen rijden.
3. [appellant] woont aan de [locatie 1] te Doetinchem. Hij betoogt dat zijn woning op de papieren verbeelding ten onrechte is aangemerkt als [locatie 2].
Voorts betoogt [appellant] dat hij tijdens de voorbereidingen voor het plan onvoldoende betrokken is bij de inrichting van het gebied en dat de procedure voor de vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen. Zo hebben het gemeentebestuur en de projectontwikkelaar volgens hem uitsluitend overleg gepleegd met de omwonenden die zijn verenigd in de Stichting de Groene Wig en is met hem ondanks vele verzoeken geen open gesprek gevoerd.
3.1. De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant] buiten het plangebied is gelegen. Gebleken is dat de raad bij het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan van de ligging van de woning zoals die overeenkomt met de feitelijke ligging ten opzichte van het plangebied. De raad heeft derhalve in zoverre een juist uitgangspunt gehanteerd. Het enkele feit dat de woning op de papieren verbeelding een onjuist huisnummer heeft, kan daaraan niet afdoen.
Wat betreft het betoog van [appellant] dat hem onvoldoende inspraak is geboden en geen overleg met hem heeft plaatsgevonden ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 3 september 2012 in zaak nr.
201206046/2/R2, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgrond. Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Ten tijde van de aankoop van de woning, die hij van de gemeente gekocht heeft, zijn de plannen zoals vastgesteld niet bekend gemaakt, aldus [appellant]. [appellant] betoogt dat het gemeentebestuur hem destijds heeft toegezegd dat op het perceel aan de oostzijde van de Bosstraat, aan de overzijde waarvan zijn woning is gelegen, geen additionele woningen zouden worden gerealiseerd, terwijl nu negentien woningen mogelijk worden gemaakt. [appellant] voert hiertoe aan dat het voorgaande plan voorzag in de bestemming "Woondoeleinden" dat slechts de realisatie van één woning mogelijk maakte die reeds in het plangebied staat. Hij heeft ten tijde van de aankoop van zijn woning daardoor niet kunnen voorzien dat de realisatie van achttien extra woningen ten opzichte van het voorgaande plan mogelijk was, aldus [appellant]. [appellant] betoogt dat hij de woning destijds doelbewust gekocht heeft als ideale combinatie van vrij wonen in een groene omgeving.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er ten tijde van de aankoop van de woning van [appellant] nog geen concrete plannen waren voor woningbouw, maar dat op het perceel wel de bestemming "Woondoeleinden" lag waardoor dergelijke plannen niet waren uitgesloten.
4.2. Wat betreft het betoog van [appellant] dat hem in het verleden bij de aankoop van zijn woning is meegedeeld dat er geen concrete plannen bestaan voor de bouw van woningen binnen het plangebied en dat daarmee het vertrouwensbeginsel is geschonden, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover anders te oordelen dan de voorzitter heeft gedaan in zijn uitspraak van 3 september 2012 in zaak nr.
201206046/2/R2, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgrond. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat het plan een aantasting betekent van zijn vrije groene uitzicht en van zijn privacy, nu in het plan niet of onvoldoende is verzekerd dat de bestaande gesloten groenstrook tussen zijn woning en de beoogde woningen behouden blijft. Daarbij komt dat het plan volgens
[appellant] de mogelijkheid biedt om parkeerplaatsen in de bestemming "Groen-1" aan te leggen, waardoor tevens binnen de groenstrook waar de watergang in ligt parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. [appellant] verwacht dat van deze mogelijkheid zeker gebruik zal worden gemaakt nu de bestemming "Wonen" het mogelijk maakt om aan huis gebonden beroepen uit te oefenen.
Voorts betoogt [appellant] dat de ontsluiting van het plan op de weg Hof van Parijs zal leiden tot meer verkeersintensiteit en als gevolg daarvan een toename van de geluidsoverlast ter plaatse van zijn woning.
5.1. Wat betreft de aantasting van het woongenot stelt de raad dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Overigens, zo stelt de raad, ligt het dichtstbijzijnde bouwvlak voor een woning op ongeveer 45 meter afstand van de woning van [appellant] en is in het plan tussen de voorziene woningen en de Bosstraat een groenstrook en een watergang met in totaal een breedte van ongeveer 25 meter opgenomen. Van een tekort aan parkeerplaatsen kan volgens de raad niet worden gesproken, nu het plan voldoet aan de volgens de normen van het CROW gestelde parkeercapaciteit van 1,7 tot 2 parkeerplaatsen per woning, zoals deze zijn neergelegd in publicatie nr. 182 "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering", waarvan één op eigen erf en één in het midden van het plangebied waar twintig parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Daarnaast stelt de raad dat aan de uitoefening van een aan huis gebonden beroep de voorwaarde is verbonden dat parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden.
Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de wegenstructuur berekend is op de toename van het aantal verkeersbewegingen door de realisatie van achttien extra woningen ten opzichte van het voorgaande plan. Daarnaast stelt de raad dat de ontsluiting van het plangebied op verantwoorde wijze geschiedt, nu ontsluiting via de weg Hof van Orleans aan de noordzijde van het plangebied meer verkeershinder zal opleveren voor bewoners van de woningen die aan deze weg zijn gelegen. De raad stelt dat via de weg Hof van Parijs het verkeer sneller kan worden afgevoerd en zo min mogelijk verkeer door de wijk plaatsvindt. Volgens de raad kan door de relatief geringe toename van het aantal verkeersbewegingen en de instelling van een 30 km-zone niet worden gesproken van onaanvaardbare geluidsoverlast door het verkeer.
5.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, b, c en d, van de planregels zijn de voor "Groen-1" aangewezen gronden bestemd voor:
a. structurele groenvoorzieningen;
b. het behoud en de bevordering van de beeldkwaliteit van de in sub a genoemde voorzieningen;
c. dagrecreatieve mogelijkheden in de openlucht;
d. fietspaden, wandelpaden zonder een direct verbindend karakter en verhardingen, niet zijnde parkeervoorzieningen; (…).
Ingevolge lid 3.4, onder 3.4.1, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub d, voor de aanleg van parkeervoorzieningen onder voorwaarden dat:
a. vooraf advies is ingewonnen bij de afdeling van de gemeente Doetinchem die verantwoordelijk is voor het groenbeleid;
b. geen onevenredige hinder ontstaat voor de omgeving;
c. geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen plaatsvindt;
d. de oppervlakte maximaal 100 m² per 2500 m² bestemmingsvlak mag bedragen.
Ingevolge artikel 8, lid 8.5, onder 8.5.1, aanhef en onder j, mag binnen de bestemming "Wonen" een als zodanig bestemde woning, inclusief eventueel aanwezige aangebouwde bijbehorende bouwwerken, mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf of beroep, onder de voorwaarde dat het medegebruik geen nadelige invloed mag hebben op de parkeerbalans, casu quo primair op eigen terrein moet worden geparkeerd door gebruiker en bezoekers.
5.3. Gelet op artikel 3, lid 3.1 en lid 3.4, onder 3.4.1, van de planregels laat de bestemming "Groen-1" uitsluitend door middel van een omgevingsvergunning en de daarbij behorende voorwaarden parkeervoorzieningen binnen deze bestemming toe. In dit verband wordt overwogen dat de mogelijke oppervlakte aan parkeerruimte binnen deze bestemming door middel van een omgevingsvergunning beperkt is, gezien het bepaalde in lid 3.4, onder 3.4.1 en onder d, en parkeerplaatsen feitelijk alleen mogelijk zijn binnen deze bestemming aan de, vanuit de woning van [appellant] gezien, overzijde van de watergang en aan de noordzijde van het plangebied. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat slechts aan de noordzijde van het plangebied met de bestemming "Groen-1", waar de groenstrook waar de watergang in ligt niet onder valt, eventueel parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Gelet hierop en mede gelet op de in artikel 8, lid 8.5, onder 8.5.1 en onder j, van de planregels neergelegde verplichting in geval van een aan huis gebonden bedrijf of beroep primair op eigen terrein te parkeren, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat [appellant] in betekenende mate hinder zal ondervinden van parkerende auto’s. Overigens heeft de raad ter zitting gesteld dat binnen de voorziene inrichting een rij wilgen aan de westzijde van het plangebied gehandhaafd blijft. Het plan heeft weliswaar gevolgen voor het bestaande groen in het plangebied, maar de bestemming "Groen-1" biedt een mogelijkheid tot het aanbrengen van groenvoorzieningen aan onder meer de zijde van het plangebied waarop vanuit de woning van [appellant] direct zicht bestaat.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare aantasting betekent van het vrije groene uitzicht en de privacy van [appellant]. Bij dit laatste aspect is mede in aanmerking genomen dat de afstand tussen de woning van [appellant] en het gedeelte met de groenstrook en de watergang en het bouwvlak voor de dichtstbijzijnde woning ongeveer 45 meter is. Het betoog faalt.
5.4. Ten aanzien van de verkeersintensiteit overweegt de Afdeling dat niet valt te verwachten dat door de bouw van achttien extra woningen een aanzienlijke toename van de verkeersbelasting zal optreden in de directe nabijheid van de woning van [appellant]. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de woning van [appellant] is gelegen aan een fietspad, dat het plan niet voorziet in een ontsluiting ten behoeve van de woningen aan de Bosstraat, maar aan de weg Hof van Parijs, die niet direct langs de woning van [appellant] loopt en dat de wijk voor het autoverkeer via de weg Hof van Parijs voornamelijk in oostelijke richting wordt ontsloten.
De raad dient te beoordelen of als gevolg van de voorziene infrastructuur sprake zal zijn van een uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat aanvaardbare geluidsbelasting op de woning van [appellant]. Volgens de raad blijft de geluidsbelasting op de gevel van de beoogde woningen onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB(A) en zal de ontsluiting van het plangebied via de weg Hof van Parijs geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor [appellant].
Gelet op voormelde omstandigheden, alsmede op de afstand tussen de ontsluitingsweg en de woning van [appellant] van ongeveer 35 m en de ligging in een stedelijke omgeving heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontsluiting via de weg Hof van Parijs uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat niet tot een onaanvaardbare geluidsbelasting zal leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat weliswaar enige nadelige invloed op de woon- en leefomgeving van
[appellant] niet valt uit te sluiten, maar dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat die nadelige invloed onevenredig bezwarend is in verhouding tot de belangen die gediend worden met het plan. Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd, nu geen rekening is gehouden met de schade die hij door het plan zal lijden. Volgens [appellant] hebben de gemeente en de projectontwikkelaar ten onrechte aangenomen dat hij niet in aanmerking zou komen voor een planschadevergoeding, omdat in het plan "Dichteren, landelijk wonen" reeds woningen tegenover zijn woning zouden kunnen komen waardoor niet gesproken kan worden van een planologische verslechtering.
6.1. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gemeente met de projectontwikkelaar een planschadeovereenkomst heeft gesloten. Het betoog faalt.
7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013