ECLI:NL:RVS:2013:BZ1673

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206007/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • S. Langeveld-Mak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Verklaring Omtrent het Gedrag aan taxiondernemer wegens strafbare feiten

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant], die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had aangevraagd ten behoeve van zijn taxionderneming. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 13 september 2011 de afgifte van de VOG geweigerd, omdat [appellant] in de justitiële documentatie geregistreerd stond met verschillende strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten en overtredingen van de taxiregels. De rechtbank Rotterdam had de weigering van de staatssecretaris in een eerdere uitspraak op 26 april 2012 bevestigd, waarna [appellant] in hoger beroep ging.

De Raad van State overwoog dat de staatssecretaris zich op het standpunt had kunnen stellen dat de justitiële antecedenten van [appellant] een risico voor de samenleving vormden, vooral gezien zijn rol als taxiondernemer, waarbij hij verantwoordelijk is voor de veiligheid van passagiers en medewerkers. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid de belangen van de samenleving zwaarder kon laten wegen dan die van [appellant] bij de afgifte van de VOG. De Raad bevestigde dat het tijdsverloop sinds de strafbare feiten en de ernst ervan onvoldoende waren om de afgifte van de VOG te rechtvaardigen.

De uitspraak benadrukt het belang van de VOG in de taxibranche en de verantwoordelijkheden die taxiondernemers hebben. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geweigerd de VOG af te geven, en dat de belangen van de samenleving in dit geval zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van [appellant]. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201206007/1/A3.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Capelle aan den IJssel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2012 in zaak nr. 12/143 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2011 heeft de staatssecretaris geweigerd aan [appellant] een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) af te geven.
Bij besluit van 2 december 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2013, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon. De verklaring bevat geen andere mededelingen.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, weigert de minister de afgifte van een verklaring, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan een behoorlijke uitoefening van de taak of de bezigheden waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van de VOG zijn de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG NP-RP & IVB 2011 (Stcrt. 2011, 12842; hierna: de Beleidsregels).
Volgens paragraaf 3 ontvangt de minister ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem. Aan de aanvrager die in het geheel niet voorkomt in de justitiële documentatie wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer de aanvrager voorkomt in de justitiële documentatie wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens het screeningsprofiel geldend voor een taxiondernemer bedraagt de terugkijktermijn bij dit beroep vijf jaren.
Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt de minister bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium strekt tot de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het op grond van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven hoewel wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Kan de minister na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming komen en twijfelt hij of een VOG kan worden afgegeven, dan worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Om vast te stellen of het aangetroffen antecedent een belemmering kan vormen voor de afgifte van de VOG, hanteert de minister bij de Beleidsregels behorende screeningsprofielen, bedoeld in paragraaf 3.2.3.
In het screeningsprofiel 'taxibranche; ondernemersvergunning' staat vermeld dat de ondernemer vanuit zijn functie mensen aanstuurt, waardoor het gevaar van machtsmisbruik bestaat. De taxiondernemer stuurt de organisatie aan en heeft instructiebevoegdheden jegens de medewerkers. Medewerkers zouden kunnen worden aangezet tot illegale gedragingen. Dit risico kan tot uiting komen in bijvoorbeeld chantage (afdreiging). Daarnaast onderhoudt de taxiondernemer contacten met leveranciers, voert onderhandelingen, sluit contracten af, en heeft het beheer over onder andere het wagenpark. Hij ziet toe op onder andere taxibranche gerelateerde regelgeving. Hij gaat om met contant en giraal geld waarbij het gevaar bestaat van fraude, bijvoorbeeld door middel van valsheid in geschrifte of witwassen. Door het slecht beheren van het wagenpark kan de veiligheid van personen en goederen in gevaar worden gebracht en bestaat het risico dat voertuigen onverzekerd zijn.
2.    [appellant] heeft om afgifte van een VOG verzocht ten behoeve van een aanvraag om een ondernemingsvergunning taxivervoer bij KIWA Register B.V. te Rijswijk om als taxiondernemer werkzaam te zijn.
3.    De staatssecretaris heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat aan [appellant] op 22 juli 2011 bij strafbeschikking een geldboete van € 1100,00 is opgelegd wegens het niet gebruiken of niet volledig invullen van de dagrittenkaart, dat met [appellant] op 23 februari 2009 een transactie is overeengekomen van € 120,00, wegens het niet leesbaar hebben van de tarieven in een taxi, en dat [appellant] op 24 november 2008 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens poging tot doodslag en wegens mishandeling, met als bijzondere voorwaarde zich te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de geweldsdelicten die op naam van [appellant] zijn geregistreerd in de justitiële documentatie, indien herhaald, een risico opleveren voor het welzijn en de veiligheid van personen met wie hij in de uitoefening van zijn functie in aanraking komt. Verder heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de overtredingen van de aan de taxibranche gerelateerde regelgeving, die op naam van [appellant] zijn geregistreerd in de justitiële documentatie, indien herhaald, een risico opleveren voor de bedrijfsvoering van de onderneming. Ten aanzien van die overtredingen is de staatssecretaris bovendien van mening dat juist van een taxiondernemer mag worden verwacht dat hij of zij zich conformeert aan de regelgeving, ter regulering van het taxivervoer. Een taxiondernemer heeft volgens de staatssecretaris een voorbeeldfunctie ten opzichte van zijn werknemers wat betreft de omgang met zakelijke relaties en passagiers. Herhaling van strafbare feiten in de hoedanigheid van taxiondernemer brengt het risico met zich dat het personeel een voorbeeld neemt aan de wijze waarop de ondernemer omgaat met personen, wat kan leiden tot onaanvaardbaar gedrag naar klanten of zakelijke relaties, aldus de staatssecretaris.
Gelet op het beperkte tijdsverloop sinds die overtredingen en de hoeveelheid antecedenten is de staatssecretaris voorts van oordeel dat onvoldoende tijd is verstreken om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen. Het te beschermen belang van de samenleving dient volgens de staatssecretaris zwaarder te wegen dan het belang van [appellant] bij de afgifte van een VOG.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris niet in redelijkheid de afgifte van een VOG heeft kunnen weigeren. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris in redelijkheid de te beschermen belangen van de samenleving in dit geval zwaarder heeft kunnen laten wegen dan zijn belang bij afgifte van een VOG. Volgens [appellant] is onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat de weigering hem een VOG te verstrekken zeer grote gevolgen zal hebben voor zijn taxionderneming. De taxionderneming, die [appellant] samen met vijf andere vennoten exploiteert, zal zonder afgifte van de VOG niet kunnen blijven bestaan. Gelet op de hoeveelheid vennoten is het door [appellant] gestelde belang bovendien niet slechts een persoonlijk belang, doch tevens een belang van de samenleving, aldus [appellant].
4.1.    Niet in geschil is dat in dit geval voldaan is aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Beleidsregels. In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat zich geen omstandigheden voordoen die op grond van het subjectieve criterium ertoe hadden moeten leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico voor de samenleving onvoldoende is afgenomen om de afgifte van een VOG te rechtvaardigen. Gelet op de ernst van de strafbare feiten, het beperkte tijdsverloop tussen de pleegdatum van het feit en de beoordeling of al dan niet een VOG wordt afgegeven, en de relatie tussen de strafbare feiten en het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang bij bescherming van de samenleving tegen het op grond van het objectieve criterium vastgestelde risico zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG. Ter zitting heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat het tijdsverloop na de veroordeling uit 2008 had kunnen leiden tot het oordeel dat het risico voor de samenleving voldoende was afgenomen, ware het niet dat [appellant] eveneens staat geregistreerd ter zake van overtredingen in 2009 en 2011 van aan de taxibranche gerelateerde regelgeving.
In de door [appellant] gestelde gevolgen van de weigering heeft de rechtbank voorts terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de staatssecretaris wegens bijzondere omstandigheden niettemin tot afgifte van een VOG had dienen te besluiten. Het gevolg van het niet verkrijgen van een VOG, te weten het niet kunnen functioneren als taxiondernemer, ligt besloten in de Beleidsregels, zodat moet worden aangenomen dat de wetgever hier welbewust voor heeft gekozen. Voorts beperken de Beleidsregels de strafbare feiten die aan de aanvrager van een VOG worden tegengeworpen, tot die welke zich vijf jaar voorafgaande aan de toetsing van de aanvraag hebben voorgedaan. [appellant] heeft door het plegen van de strafbare feiten gedurende die periode het risico genomen dat hij zijn beroepsuitoefening als taxiondernemer niet zou kunnen voortzetten.
Dat, naar [appellant] stelt, de weigering hem een VOG te verstrekken ertoe zal leiden dat zijn taxionderneming, die hij samen met vijf andere vennoten exploiteert, niet meer kan blijven bestaan, is een belang dat samenhangt met het kunnen uitoefenen van zijn werk als taxiondernemer en kan derhalve evenmin als zodanig bijzonder worden aangemerkt dat de staatssecretaris op grond daarvan tot afgifte van een VOG had dienen over te gaan.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013
317-730.