201208031/1/R3.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
2. [appellant sub 2], wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
appellanten,
de raad van de gemeente Son en Breugel,
verweerder.
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Son Midden; Vinklaan 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de stichting Stichting Bijna Thuis Huis Son en Breugel (hierna: Stichting BTH) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2013, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door D.G.M.W. Hulsen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder is ter zitting Stichting BTH, vertegenwoordigd door [ voorzitter], gehoord.
1. Het plan maakt de vestiging van een zogeheten Bijna Thuis Huis (hierna: BTH) mogelijk in Son. Het gaat om woonruimte voor mensen waaraan palliatieve zorg zal worden verleend.
2. Ter zitting heeft [appellant sub 2] de beroepsgrond over artikel 30 van de Huisvestingswet ingetrokken.
3. De raad stelt dat enkele appellanten op een ruime afstand van het plangebied wonen. Gelet op de afstand tot het plangebied, de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling en het feit dat de desbetreffende appellanten geen zicht hebben op het plangebied, betoogt de raad dat deze appellanten niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbende en dat het beroep van [appellant sub 1] en anderen om deze reden in zoverre niet-ontvankelijk is.
3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.2. De Afdeling stelt vast dat alle appellanten binnen een afstand van 150 m van het plangebied wonen. Gelet op de afstand tot en de ruimtelijke uitstraling van het BTH kan niet worden geoordeeld dat bedoelde appellanten geen rechtstreeks belang hebben bij het bestreden besluit, nu niet valt uit te sluiten dat zij gevolgen kunnen ondervinden van het plan. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is derhalve geheel ontvankelijk.
4. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] stellen dat zij pas in een laat stadium en in zeer beperkte mate zijn geïnformeerd over de mogelijke vestiging van een BTH in de wijk en dat de raad te laat kennis heeft genomen van de bezwaren van omwonenden. Zij betogen dat de raad bewust ervoor heeft gekozen om niet in te gaan op de bezwaren van omwonenden en dat daarom geen sprake is van een zorgvuldige besluitvorming. Verder betoogt [appellant sub 2] dat, nu geen inspraakmogelijkheden zijn geboden, het plan is vastgesteld in strijd met de gemeentelijke inspraakverordening.
4.1. De bezwaren van [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] zien op omstandigheden die betrekking hebben op de fase die aan de terinzagelegging van het ontwerpplan vooraf gaat. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het informeren en horen van omwonenden in een eerder stadium maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure.
5. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de burgemeester lid is van het comité van aanbeveling BTH. Dit is volgens hen een ongewenste nevenfunctie die afbreuk doet aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de burgemeester. Zij betogen dat het plan daarom is vastgesteld in strijd met artikel 2:4 van de Awb en artikel 67 van de Gemeentewet.
5.1. Uit het verweerschrift volgt dat de burgemeester lid is van het comité van aanbeveling voor het vestigen van een BTH binnen de gemeente Son en Breugel. Evenwel is hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de burgemeester een persoonlijk belang heeft bij het vestigen van een BTH op de desbetreffende plaats. Verder berust de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan bij de raad en niet bij de burgemeester. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan door de raad is vastgesteld in strijd met artikel 2:4 van de Awb en artikel 67 van de Gemeentewet.
6. [appellant sub 2] betoogt dat de in paragraaf 1.2 van de plantoelichting opgenomen beschrijving van het plangebied onjuist is. Hierin wordt vermeld dat het plangebied wordt begrensd door de Meeslaan, de Vinklaan en de Lijsterlaan. Het plangebied wordt echter alleen begrensd door de percelen aan de Leeuweriklaan en Vinklaan, aldus [appellant sub 2].
6.1. Uit het verweerschrift volgt dat in de plantoelichting abusievelijk de Meeslaan wordt genoemd in plaats van de Merellaan. De plantoelichting maakt geen deel uit van het bestreden besluit en is derhalve niet bindend. Verder blijkt uit de verbeelding duidelijk dat het plan betrekking heeft op het perceel Vinklaan 2. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid.
7. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad niet door middel van een deskundig onderzoek of met behulp van andere gegevens heeft aangetoond dat behoefte bestaat aan een BTH, zodat betwijfeld kan worden of aan een dergelijke voorziening behoefte is in Son en Breugel.
7.1. In de plantoelichting staat dat de behoefte aan palliatieve zorg door de vergrijzing zal toenemen en dat de gemeente een zeer sterk vergrijsde gemeente is, waarin thans geen voorziening als een BTH aanwezig is. De plantoelichting vermeldt verder dat uit onderzoek van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) volgt dat 10% van de personen die op sterven liggen gebruik wil maken van een BTH, indien dit aanwezig is in de eigen gemeente. Daarnaast staat het BTH open voor terminale patiënten van buiten de gemeente die een directe relatie hebben met inwoners van de gemeente Son en Breugel. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het BTH.
8. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] betwijfelen of het BTH daadwerkelijk zal worden gebruikt voor palliatieve zorg aan maximaal twee personen. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat op de website van Stichting BTH staat dat in het pand twee gastenkamers zullen worden ingericht en nog een logeerkamer. Het is daarom volgens hem aannemelijk dat zal worden afgeweken van de regel dat slechts twee gasten in het BTH zullen verblijven. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat uit de statuten van Stichting BTH blijkt dat de stichting ook als doel heeft om vrijwilligers op te leiden voor haar werkzaamheden en om samenwerkingsverbanden aan te gaan met soortgelijke organisaties. Met het oog op deze doelstellingen zal de vestiging van een BTH verstrekkende gevolgen hebben waar de raad geen rekening mee heeft gehouden.
8.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.16, van de planregels wordt onder het begrip "gasten" verstaan tijdelijke bewoners, welke in de terminale fase van hun leven verkeren, van het Bijna Thuis Huis, die in een kleinschalige huiselijke omgeving verblijven alsmede begeleid, ondersteund en verzorgd worden 24 uur per dag door vrijwilligers en eerste lijnszorg (o.a. huisarts en Thuiszorg).
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bewoning door maximaal twee gasten;
b. palliatieve zorgverlening;
c. 6 parkeerplaatsen ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
een en ander met de daarbij behorende:
g. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
h. (sier)tuinen, erven en verhardingen.
8.2. Ingevolge het plan mogen maximaal twee gasten verblijven in het BTH. Uit de definitie van gasten volgt dat hiermee wordt gedoeld op personen die in het BTH verblijven om palliatieve zorg te ontvangen. Het plan voorziet niet in de mogelijkheid aan anderen een gastenverblijf aan te bieden in het BTH. Verder hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het bezoek van personen in het kader van de werkzaamheden van de Stichting BTH het karakter van het BTH zodanig zal veranderen dat feitelijk niet meer gesproken kan worden van een beperkte woonvoorziening.
Ten overvloede overweegt de Afdeling dat Stichting BTH ter zitting heeft verklaard dat het pand aan de Vinklaan 2 niet zal worden gebruikt voor het opleiden van vrijwilligers of om ter plaatse vergaderingen te houden.
9. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de bestemming "Maatschappelijk" in strijd is met het gemeentelijke beleid en het uitgangspunt van eerdere bestemmingsplannen. Zij merken hierbij op dat eerdere bestemmingsplannen conserverend van aard waren en dat de raad in het vorige bestemmingsplan "Son Midden" nog het standpunt innam dat wonen de hoofdfunctie dient te blijven in het gebied. Bovendien heeft het gemeentebestuur volgens hen eerder andere initiatieven voor andere percelen in het gebied waarvoor de woonbestemming zou moeten worden gewijzigd afgewezen. Verder voorziet het plan in verharding en bebouwing van het gehele perceel en het verdwijnen van de bestaande groenstrook, wat ten koste gaat van het groene karakter van de omgeving, aldus [appellant sub 1] en anderen.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de functie wonen overheersend is binnen het gebied, dat de beoogde maatschappelijke functie van het perceel past binnen de omgeving en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Over de door [appellant sub 1] en anderen genoemde eerdere initiatieven om de woonfunctie van percelen in het gebied te wijzigen stelt de raad dat deze niet vergelijkbaar waren met het BTH en dat daarom ook niet gesproken kan worden van willekeur.
9.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Het plan voorziet in woonruimte voor mensen waaraan palliatieve zorg zal worden verleend. Ofschoon de bewoners van het BTH andere behoeften hebben dan bewoners van reguliere woonhuizen wordt het perceel in essentie nog gebruikt als woonruimte. Daarbij heeft de raad ter zitting toegelicht dat het de bedoeling is de reguliere thuissituatie zoveel mogelijk te benaderen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beoogde bestemming aansluit bij de uitgangspunten van eerdere bestemmingsplannen en past in de omgeving, waarin wonen de overheersende functie is. De Afdeling is van oordeel dat de raad het argument dat het gemeentebestuur eerder andere initiatieven voor andere percelen in het gebied heeft afgewezen, op goede gronden heeft weerlegd.
Wat betreft de bestaande groenstrook overweegt de Afdeling dat deze in het plan buiten het bouwvlak ligt en dat gebouwen buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan. Verder geldt dat de mogelijkheden voor bouwwerken en het aanleggen van verhardingen buiten het bouwvlak binnen de bestemming "Maatschappelijk" niet zijn gewijzigd ten opzichte van die binnen de bestemming "Tuin" in het vorige plan.
10. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de beoogde zes parkeerplaatsen ten behoeve van het BTH te weinig zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte, zodat de bermstroken zullen worden gebruikt om te parkeren. Verder stellen [appellant sub 1] en anderen dat de beoogde parkeerplaatsen op de gronden met de aanduiding "parkeerterrein" onvoldoende breed zijn en niet voldoen aan de maatvoering van de richtlijnen van het Nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW (hierna: CROW) met betrekking tot gehandicaptenparkeerplaatsen. [appellant sub 2] stelt dat de maatvoering van de parkeerplaatsen niet voldoet aan de NEN-norm voor parkeerplaatsen voor gehandicapte weggebruikers en ook niet aan die voor reguliere parkeerplaatsen op de openbare weg. [appellant sub 2] verzoekt de Afdeling om een onafhankelijke deskundige in te schakelen om te onderzoeken of zes parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Voorts voeren [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] aan dat de beoogde fietsenstalling niet is aangeduid in het plan en dat de bestaande berging in het verlengde ligt van twee parkeerplaatsen, zodat deze moeilijk bereikbaar is voor fietsers. Daarnaast kunnen in de bestaande berging volgens hen maar weinig fietsen gestald worden.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het CROW geen richtlijnen kent voor een BTH. Op basis van concrete gesprekken over de situatie bij BTH’s elders is berekend dat zes parkeerplaatsen nodig zijn op het perceel, wat volgens de raad voldoende is om te voorzien in de parkeerbehoefte op piekmomenten. Hierbij acht de raad van belang dat het BTH centraal gelegen is, zodat vrijwilligers de fiets kunnen gebruiken. Verder stelt de raad dat de beoogde parkeerplaatsen zullen worden aangelegd binnen de aanduiding "parkeerterrein" en dat het oppervlak van deze gronden voldoende is voor zes parkeerplaatsen.
10.2. De verkeerskundige onderbouwing "Bijna Thuis Huis te Son" van het onderzoeksbureau VIA van 14 februari 2012 vermeldt dat het BTH op piekmomenten zal worden bezocht door twee huisartsen, twee verpleegkundigen en een huishoudelijke hulp, twee vrijwilligers en bezoekers. De huisartsen, verpleegkundigen en huishoudelijke hulp zullen ieder een parkeerplaats gebruiken. De vrijwilligers zullen volgens de verkeerskundige onderbouwing per fiets komen, wat goed mogelijk is gelet op de centrale ligging van het perceel. Bezoekers zullen volgens de onderbouwing gebruik maken van één parkeerplaats, waarbij wordt aangenomen dat het aantal bezoeken aan terminaal zieke patiënten beperkt zal blijven. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze aannames in de verkeerskundige onderbouwing ondeugdelijk zijn. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in voldoende parkeerplaatsen voorziet op het eigen terrein van het BTH. Indien het desondanks voorkomt dat de zes parkeerplaatsen zijn bezet, bestaat de mogelijkheid te parkeren in de berm van de Vinklaan en de Leeuweriklaan.
Ingevolge het plan zullen de voorziene parkeerplaatsen worden gerealiseerd op het perceel met de aanduiding "parkeerterrein". Gelet op de doelgroep waarvoor de parkeerplaatsen worden aangelegd heeft de raad in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de normen voor de omvang van gewone openbare parkeerplaatsen. De gronden met de aanduiding "parkeerterrein" zijn 15,67 m breed bij 6 m onderscheidenlijk 10,88 m diep. Op grond van artikel 2.5.30, tweede lid, onder a, van de bouwverordening dient een parkeerplaats een minimale omvang te hebben van 1,8 m bij 5 m. Gelet op deze afmetingen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de zes parkeerplaatsen kunnen worden ingepast op deze gronden. De Afdeling ziet derhalve geen reden om een deskundige in te schakelen om de afmetingen van het beoogde parkeerterrein te onderzoeken.
Over de beoogde fietsenberging heeft de raad in het verweerschrift en ter zitting verklaard dat deze niet in het verlengde van de aan te leggen parkeerplaatsen ligt, maar aan de noordwestzijde in het bouwvlak van het perceel bij de grens met het perceel Vinklaan 4. In de beoogde berging kunnen ongeveer twee fietsen worden gestald. Daarnaast ziet de Afdeling geen reden om aan te nemen dat fietsen van vrijwilligers niet op een andere plek op het perceel in de buitenlucht kunnen worden gestald.
11. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het aantal verkeersbewegingen aanzienlijk zal toenemen en dat de raad heeft nagelaten om akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidhinder op de omliggende woningen als gevolg van het verkeer. Verder is ten onrechte geen onderzoek verricht naar de toename van stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10).
11.1. De plantoelichting vermeldt dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het BTH per etmaal ongeveer 17 zal bedragen. Voorheen had het perceel een woonbestemming. De hoeveelheid verkeer zal als gevolg van de nieuwe bestemming marginaal toenemen. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de luchtverontreiniging niet in betekenende mate zal toenemen en dat de geluidhinder niet ernstig zal zijn.
12. [appellant sub 1] en anderen stellen dat niet is onderzocht of het toenemen van het verkeer als gevolg van het plan leidt tot het verstoren van beschermde diersoorten. Daarom is volgens hen onzeker of het plan op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) kan worden uitgevoerd.
12.1. De vraag of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een eventuele procedure hieromtrent. Dat doet er evenwel niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
12.2. Uit de plantoelichting volgt dat op het perceel geen nieuwe bouwwerken of ruimtelijk relevante wijzigingen zijn voorzien. Verder ligt het perceel buiten de Ecologische Hoofdstructuur van het Dommeldal en zal de hoeveelheid verkeer slechts beperkt toenemen. Niet aannemelijk is dat als gevolg van het plan een rust- of verblijfplaats van een beschermde diersoort zal worden verstoord. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet in de weg zal staan aan de uitvoerbaarheid van het plan.
13. [appellant sub 1] en anderen stellen dat het gebouw op het perceel waarin het BTH wordt gevestigd, niet voldoet aan het Bouwbesluit en de daarmee samenhangende richtlijnen en niet voldoet aan de eisen voor huisvesting. Deze beroepsgrond heeft geen betrekking op de inhoud van het plan, maar betreft een uitvoeringsaspect dat als zodanig in deze procedure niet aan de orde kan komen.
14. [appellant sub 1] en anderen stellen dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat concrete alternatieve locaties voor het BTH zijn meegenomen en beoordeeld voordat uiteindelijk is gekozen voor de locatie aan de Vinklaan. Volgens hen heeft de raad bij de keuze voor deze locatie ten onrechte van belang geacht dat deze locatie in een groene omgeving ligt.
14.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze voor de locatie een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Het plan is vastgesteld naar aanleiding van een voorstel van Stichting BTH. In de Zienswijzennotitie staat dat mede voor deze plek is gekozen vanwege het groene en rustige karakter van de omgeving en dat terminaal zieken nauwelijks nog buiten komen, zodat de locatie voor hen zeer geschikt is. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor is overwogen over de gevolgen van het plan voor de omgeving heeft de raad in redelijkheid voor de in het plan voorziene locatie kunnen kiezen.
15. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de raad de belangen van omwonenden niet zorgvuldig heeft afgewogen en dat hun belangen ernstig worden geschaad. Ook is, gelet op de in het beroepschrift weergegeven gang van zaken, geen sprake van een eerlijk proces. In verband hiermee is het plan volgens hen in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Verder betogen [appellant sub 1] en anderen dat het vestigen van een BTH ten koste zal gaan van hun vrijheid en privacy, omdat zij door het BTH voortdurend geconfronteerd worden met een situatie van verdriet en ingetogenheid, waardoor zij in hun vrijheid worden beperkt en zich geremd voelen in hun handelwijze. Daarom is het plan volgens hen ook in strijd met artikel 5 en artikel 8 van het EVRM.
15.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het EVRM, voor zover hier van belang, heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de in dit artikellid genoemde gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, voor zover hier van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
15.2. Over het betoog van [appellant sub 1] en anderen omtrent de door de raad gemaakte belangenafweging, stelt de Afdeling vast dat de raad uit de door hen ingediende zienswijzen kennis heeft genomen van de door hen aangevoerde bezwaren en deze in de Zienswijzennotitie gemotiveerd heeft weerlegd. Hetgeen [appellant sub 1] en anderen naar voren hebben gebracht geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hun belangen niet bij de besluitvorming heeft betrokken.
15.3. Artikel 6 van het EVRM heeft betrekking op het recht op een eerlijk proces voor een ieder door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. De besluitvorming door de raad over de vaststelling van het bestemmingsplan betreft geen proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, zodat dit artikel niet van toepassing is op de besluitvorming van de raad.
15.4. Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen over de gevolgen van het plan voor de omgeving, hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het plan een zodanig negatieve invloed kan hebben op hun privéleven in en in de omgeving van hun woningen of anderszins hun leven zo ingrijpend kan beïnvloeden dat van een inmenging in de zin van artikel 8 van het EVRM kan worden gesproken. Voor zover toch sprake zou zijn van een inmenging in hun privéleven overweegt de Afdeling dat deze haar grondslag vindt in de Wro en het op grond van die wet door de raad vastgestelde bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro. Het vaststellen van de bestemming "Maatschappelijk" en de hierop betrekking hebbende regels kunnen worden aangemerkt als noodzakelijk in het belang van één of meer van de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelen. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat geen billijke afweging heeft plaatsgevonden tussen de belangen van omwonenden enerzijds en die van Stichting BTH en de gemeenschap anderzijds.
Voorts geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad te kort is geschoten in een op hem rustende positieve verplichting om redelijke en gepaste maatregelen te nemen ter bescherming van de in artikel 8, eerste lid, van het EVRM neergelegde rechten.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM.
15.5. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft overwogen in de zaak van Creanga tegen Roemenië, arrest van 23 februari 2012, nr. 29226/03, (www.echr.co.int.), ziet artikel 5 slechts op de fysieke vrijheid van een persoon. Het gevoel van onvrijheid dat het BTH bij [appellant sub 1] en anderen oproept kan derhalve niet worden aangemerkt als een inbreuk door de overheid op het recht op vrijheid in de zin van artikel 5 van het EVRM, zodat het plan niet in strijd is met dit artikel.
16. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013