ECLI:NL:RVS:2013:BZ2514

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206576/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Doorn Noord en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Doorn Noord" door de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug op 26 april 2012. [appellant] en anderen, wonend te Doorn, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 31 januari 2013. De appellanten betogen dat de procedure voor de vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen, omdat zij niet goed op de hoogte zijn gesteld van het voornemen om het perceel af te splitsen. De raad heeft echter gesteld dat hij aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening heeft voldaan en dat inspraak niet verplicht is in deze procedure. De Afdeling oordeelt dat het betoog van de appellanten faalt, omdat de raad niet in strijd heeft gehandeld met de wet.

Daarnaast betogen de appellanten dat de raad ten onrechte afsplitsing van het perceel heeft toegestaan, nu kavelsplitsing sinds 2006 niet meer is toegestaan binnen de gemeente. De raad stelt dat er geen formeel besluit omtrent kavelsplitsing is genomen en dat het collegeprogramma niet van toepassing is op het perceel. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van kavelsplitsing.

Verder betogen de appellanten dat de nieuwe bebouwing in strijd is met de bestemming "Natuur" en dat het plan niet voldoet aan het ‘nee, tenzij-beginsel’. De raad heeft echter aangetoond dat het perceel niet de bestemming "Natuur" had en dat de bebouwing niet leidt tot significante aantasting van de Ecologische Hoofdstructuur. De Afdeling concludeert dat de raad het plan niet in strijd met de Flora- en Faunawet heeft vastgesteld.

Tot slot wordt het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, omdat de Afdeling geen aanleiding ziet om te oordelen dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de vaststelling van het bestemmingsplan. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201206576/1/R2.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
en
de raad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Doorn Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbenden] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2013, waar [appellant] en anderen, van wie [appellant], bijgestaan door F.L. van der Velde, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J. Lievaart, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime van het gebied ten noorden van Doorn en is conserverend van aard.
2.    [appellant] en anderen hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen-2 Vrijstaand" als onderdeel van het perceel [locatie 1] gelegen tussen de percelen [locatie 2] en [locatie 3] (hierna: het perceel).
3.    [appellant] en anderen betogen dat de procedure voor de vaststelling van het plan onzorgvuldig is verlopen omdat de raad hen niet dan wel verkeerd op de hoogte heeft gesteld van het voornemen het perceel af te splitsen van het perceel [locatie 1] en de omwonenden daardoor onvoldoende heeft geïnformeerd. In dit verband betogen [appellant] en anderen dat zij onvoldoende de mogelijkheid tot inspraak op het plan hebben gehad.
3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat hij heeft voldaan aan de eisen die op de voorbereiding van het besluit van toepassing zijn.
3.2.    Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Wat er verder ook zij van de vraag of [appellant] en anderen voorafgaand aan het ontwerp van het bestemmingsplan al dan niet ten onrechte niet op de hoogte zijn gesteld van het voornemen het perceel af te splitsen dan wel onvoldoende de mogelijkheid tot inspraak hebben gehad, heeft dit geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
4.    [appellant] en anderen betogen dat de raad met het plan ten onrechte afsplitsing van het perceel heeft toegestaan, nu kavelsplitsing sinds 2006 niet meer is toegestaan binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Zij wijzen in dit verband op twee locaties waar kavelsplitsing niet zou zijn toegestaan.
4.1.    De raad stelt dat er binnen de gemeente geen formeel besluit omtrent kavelsplitsing is genomen en dat hetgeen over kavelsplitsing in het collegeprogramma Samen Werk in Uitvoering 2010-2014 (hierna: het collegeprogramma) is vermeld geen betrekking heeft op het perceel, nu geen sprake is van de vervanging van een woning.
4.2.    Volgens het collegeprogramma wordt onder kavelsplitsing verstaan het vervangen van een vrijstaande woning door twee-onder-een-kapwoningen of twee vrijstaande woningen en geldt dit niet voor inbreidingslocaties. Voor zover het collegeprogramma al kan worden aangemerkt als beleid, is het plandeel daarmee niet in strijd, nu het plandeel kan worden gezien als een inbreidingslocatie en de huidige woning op het perceel [locatie 1] niet wordt vervangen door twee-onder-een-kapwoningen of twee vrijstaande woningen. Kavelsplitsing doet zich in deze situatie niet voor. Het betoog faalt.
4.3.    Voor zover [appellant] en anderen ten aanzien van de door hen gemaakte vergelijking van de thans aan de orde zijnde situatie met het perceel gelegen tussen Beatrixlaan 4 en 6 en het perceel aan de Oude Arnhemse Bovenweg 12, waar kavelsplitsing volgens hen niet is toegestaan, een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel treft dit geen doel, nu kavelsplitsing zich, zoals hiervoor is overwogen, in dit geval niet voordoet.
5.    [appellant] en anderen betogen dat de raad met het plan ten onrechte nieuwe bebouwing op het perceel toestaat, nu het perceel in het voorgaande plan de bestemming "Natuur" had en in de groene contour ligt, zoals vastgesteld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Utrecht van 21 september 2009 (hierna: de Verordening). Zij betogen dat ter bescherming van het gebied binnen deze groene contour het ‘nee, tenzij-beginsel’ had moeten worden toegepast.
5.1.    De raad stelt dat het perceel in het voorgaande plan niet de bestemming "Natuur" had, maar de bestemming "Groen, berm, beplanting plantsoen en bos". Voorts stelt de raad dat het bouwvlak op het perceel binnen de rode contour van de Verordening ligt en uitsluitend het achterste gedeelte van het perceel waar geen bebouwing mag plaatsvinden zich binnen de groene contour en daarmee binnen de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) bevindt, net als bij de andere woningen aan de Beatrixlaan het geval is.
5.2.    Ter zitting hebben [appellant] en anderen erkend dat het perceel in het voorgaande plan de bestemming "Groen, berm, beplanting plantsoen en bos" had.
De Afdeling stelt vast dat het achterste gedeelte van het perceel binnen de groene contour van de Verordening ligt. Ingevolge artikel 5.2 van de Verordening bevat een bestemmingplan voor een gebied dat is aangeduid als ‘Groene contour’ bestemmingen en regels die zijn gericht op de bescherming van de in het plangebied aanwezige wezenlijke kenmerken en waarden. Dit bestemmingsplan bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant aantasten.
Nu het bouwvlak op het perceel grenst aan een bosgebied dat als bestaande natuur onderdeel uitmaakt van de EHS en dat is gelegen binnen de groene contour van de Verordening is voor het perceel, in opdracht van het gemeentebestuur, ten behoeve van het plan de quickscan ‘Bouwperceel Beatrixlaan Doorn’ (hierna: de quickscan) van september 2011 opgesteld. In de quickscan is vermeld dat, gelet op de ligging, de aard en de oppervlakte van het perceel, de voorziene bebouwing in de directe nabijheid van de EHS naar verwachting niet zal leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. [appellant] en anderen hebben de juistheid van deze in de quickscan vermelde conclusie niet betwist. Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk dat het plandeel significante negatieve gevolgen heeft voor de natuur die behoort tot de EHS, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan het ‘nee, tenzij-beginsel’ niet of niet op de juiste wijze heeft toegepast. Het betoog faalt.
5.3.    Voor zover [appellant] en anderen betogen dat de raad de binnen het plandeel aanwezige natuurwaarden miskent omdat op het perceel regelmatig beschermde dieren zoals de boommarter, vleermuizen en diverse spechten gesignaleerd worden, overweegt de Afdeling het volgende. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel eerst aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In de quickscan is vermeld dat op het perceel diverse beschermde soorten voorkomen, waarvan een aantal een striktere bescherming geniet, maar dat de toewijzing van een woonbestemming met een bouwmogelijkheid aan het perceel niet leidt tot strijdigheid met de Ffw, omdat het gezien de aard en de omvang van het perceel niet aannemelijk is dat het perceel populaties van beschermde soorten met een lokale of regionale betekenis herbergt en de effecten van de bebouwing voor de beschermde soorten kunnen worden voorkomen door het treffen van passende mitigerende en compenserende maatregelen. [appellant] en anderen hebben de juistheid van deze conclusies van de quickscan niet gemotiveerd betwist. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk dat, zo al een ontheffing van de Ffw nodig is in verband met aanwezige beschermde soorten, deze niet kan worden verleend en de Ffw aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
6.    [appellant] en anderen betogen dat de met het plan beoogde bebouwing het behoud van de identiteit en kwaliteit van de omgeving van de Beatrixlaan, dat bestaat uit een laan met brede percelen, vrijstaande woningen en veel groen, zal aantasten. Zij betogen dat de bouw van een woning op een te smal perceel niet past in het beeld van de straat en dat door de aanpassing van de afstand van de gevel tot de erfafscheiding van
4 meter naar 3 meter voor alle percelen aan de Beatrixlaan de identiteit van de laan door verstedelijking verloren gaat. Volgens [appellant] en anderen heeft geen zorgvuldige afweging plaatsgevonden tussen het belang van de eigenaren van de naastgelegen percelen, het behoud van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van de bestaande woonomgeving en behoud van groen enerzijds en het financiële belang van de eigenaar van het perceel anderzijds.
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat met het plan op het perceel een woning kan worden gerealiseerd die wat betreft maatvoering aansluit bij de overige reeds aanwezige bebouwing aan de Beatrixlaan. In dit verband stelt de raad dat Beatrixlaan 2 en 7a percelen zijn met eveneens een perceelsbreedte van 14 meter en Beatrixlaan 14 tot en met 22 twee-onder-een-kapwoningen betreffen die op smallere percelen zijn gelegen. Volgens de raad blijft door een minimale afstand van 3 meter van de gevel tot de erfafscheiding de open ruimte tussen de bebouwing voldoende gewaarborgd en past de met het plan beoogde bebouwing op het perceel in de omgeving van de Beatrixlaan.
6.2.    [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse van de Beatrixlaan sprake is van een zodanige waardevolle identiteit dat met het plan aan het perceel geen woonbestemming met bouwmogelijkheid had mogen worden toegekend. Daarnaast hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de met het plan beoogde bebouwing wat betreft de perceelsbreedte en de afstand van de gevel tot de erfafscheiding van 3 meter niet overeenkomt met de thans bestaande bebouwing aan de Beatrixlaan. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de met het plan beoogde bebouwing op het perceel past in de omgeving van de Beatrixlaan.
Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij afweging van alle betrokken belangen aan de belangen van de eigenaar van het perceel niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant] en anderen bij het ongewijzigd blijven van hun woon- en leefklimaat. Het betoog faalt.
7.    Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het toestaan van de voorziene bebouwing niet in overeenstemming is met het conserverende karakter van het plan, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 8 september 2010, in zaak nr.
200905802/1/R3, dat uit het begrip conserverend bestemmingsplan niet volgt dat alle bestemmingen gelijk moeten blijven aan de bestemmingen in het voorgaande plan en dat het plan geen enkele ruimte voor nieuwe ontwikkelingen mag bieden. Het betoog faalt.
8.    [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld, nu de eigenaren van de woning van [locatie 3] hun woning in 2007 hebben gekocht naar aanleiding van de informatie dat geen besprekingen gaande waren of toezeggingen waren gedaan die zouden kunnen leiden tot wijziging van de bestemming op het perceel.
8.1.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Over het betoog van [appellant] en anderen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het perceel nooit van enige bebouwing zou worden voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
9.    Gelet op het vorenstaande en hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
159-772.