201202605/1/R4.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Korendijk,
verweerder.
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft het college het verzoek van [appellante] om een wijzigingsplan vast te stellen voor de projectie van een nieuwe agrarische bouwstede op een perceel aan de Langeweg te Nieuw-Beijerland, gemeente Korendijk, afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2012, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, bijgestaan door [gemachtigde] en J. Oudijk, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. van der Stek-Sietses en mr. P.A.N.L. Frieswijk-Tjon Sieuw, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Het geldende bestemmingsplan
1. Aan het in het geding zijnde perceel aan de Langeweg te Nieuw-Beijerland is in het geldende bestemmingplan "Buitengebied", dat door de raad op 11 mei 1999 is vastgesteld en door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 4 januari 2000 is goedgekeurd (hierna: het bestemmingsplan), de bestemming "Agrarische doeleinden (A)" toegekend.
Ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming onder meer bestemd voor de bedrijfsvoering van akkerbouw-, vollegronds tuinbouw-, gemengde tuinbouw-, fruitteelt- en veehouderijbedrijven.
Ingevolge lid 3, aanhef en onder a, mogen binnen deze bestemming gebouwen en overkappingen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de kaart aangegeven bouwstede.
Ingevolge lid 28 zijn burgemeester en wethouders bevoegd nieuwe agrarische bouwsteden als bedoeld in lid 3 onder a te projecteren ten behoeve van agrarische bedrijven als bedoeld in lid 1, een en ander met inachtneming van - onder meer - de volgende bepalingen:
a. de projectie van een nieuwe bouwstede dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
d. het projecteren van een nieuwe bouwstede anders dan ten behoeve van verplaatsing van een agrarisch bedrijfscentrum is uitsluitend toegestaan, indien niet tijdig een bestaand agrarisch bedrijfscentrum beschikbaar is.
Ingevolge lid 34 winnen burgemeester en wethouders alvorens te beslissen omtrent het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de leden 26 tot en met 32 schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige met betrekking tot de in de betreffende leden opgenomen criteria, alsmede ter beoordeling van enkele in dit lid nader aangeduide aspecten.
Ingevolge artikel 1, lid 20, wordt onder bouwstede verstaan een aaneengesloten, voor agrarische grondgebruik bestemd of medebestemd terreinoppervlak, dat deel uitmaakt van een agrarisch bedrijf en dat, door intekening op de kaart of door in deze voorschriften genoemde maten, naar omvang en afmetingen nader is bepaald.
Afwijzing van het verzoek
2. [appellante] heeft de exploitatie van haar agrarisch bedrijf in Waddinxveen vanwege de in de Zuidplaspolder voorziene planologische ontwikkelingen beëindigd en haar gronden ter plaatse verkocht. Ten behoeve van de voortzetting van haar bedrijf heeft [appellante] gronden aangekocht die zijn gelegen aan de Nieuwe Zinkweg en de Langeweg te Nieuw-Beijerland in de Hoekse Waard. Met de bedoeling om ter plaatse een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen te realiseren heeft [appellante] bij brief van 6 juli 2011 bij het college een verzoek ingediend om met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid op de gronden aan de Langeweg een nieuwe bouwstede te projecteren.
3. Het college heeft aan de afwijzing van het verzoek van [appellante] ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan de ingevolge artikel 15, lid 28, aanhef en onder a en d, van de planvoorschriften geldende voorwaarden voor het projecteren van een nieuwe agrarische bouwstede, alsmede dat het projecteren van een nieuwe bouwstede zich niet verdraagt met de beleidsuitgangspunten - neergelegd in de beschrijving in hoofdlijnen van artikel 14 van de voorschriften van het bestemmingsplan, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Hoekse Waard - die strekken tot behoud van de openheid van het landschap in de Hoekse Waard.
4. [appellante] stelt dat wel is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 15, lid 28, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Zij betoogt dat het college een onjuiste uitleg geeft aan de voorwaarde van artikel 15, lid 28, aanhef en onder a. Volgens [appellante] is, anders dan het college in het kader van deze wijzigingsvoorwaarde volgens haar doorslaggevend heeft geacht, niet van belang of een bestaande bouwstede beschikbaar is. Zij voert aan dat uitsluitend van belang is dat de bedrijfsvoering vanaf het bestaande bedrijfscentrum in Waddinxveen niet kan worden voorgezet zodat een nieuwe bouwstede wel degelijk noodzakelijk is. [appellante] wijst er hierbij op dat de Stichting Agrarische beoordelingscommissie in het advies van 20 juli 2009 heeft geconcludeerd dat zij voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijkerwijs over een nieuwe bouwstede moet kunnen beschikken. [appellante] betoogt verder dat het college de voorwaarde die is neergelegd in artikel 15, lid 28, aanhef en onder d, op onjuiste wijze heeft toegepast. Voorts staan ook de door het college bij het besluit betrokken beleidsuitgangspunten niet aan het projecteren van een nieuwe bouwstede in de weg, aldus [appellante].
4.1. Het college stelt dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 15, lid 28, aanhef en onder a, van de planvoorschriften omdat het projecteren van een nieuwe bouwstede niet noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering van [appellante] nu een bestaande bouwstede bij de desbetreffende percelen beschikbaar is. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat aan de door [appellante] gekochte gronden aan de Langeweg een bouwstede behoort ten aanzien waarvan moet worden aangenomen dat deze - nu die niet als bouwstede ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf in gebruik is - beschikbaar is. Dat [appellante] de desbetreffende bouwstede, die is gelegen bij het kruispunt Langeweg/Spuidijk, aangrenzend aan zijn gronden, niet tezamen met de gronden heeft aangekocht, en dat die bouwstede destijds niet te koop stond, maakt dat volgens het college niet anders. Het college acht van belang dat de eigenaar van de desbetreffende bouwstede met betrekking tot deze bouwstede om toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling heeft verzocht, aan welk verzoek het college vooralsnog geen medewerking wenst te verlenen vanwege de - van de zijde van [appellante] - gebleken behoefte aan behoud van de agrarische bestemming van deze bouwstede.
4.2. De Afdeling acht het uitgangspunt van het college dat aan de in artikel 15, lid 28, aanhef en onder a, vermelde voorwaarde niet wordt voldaan indien de bedrijfsvoering vanuit een bestaande bouwstede bij de desbetreffende gronden kan of had kunnen plaatsvinden niet onredelijk. Nu onbetwist is dat de door [appellante] verworven gronden behoorden bij een bouwstede ter plaatse en de vraag om een nieuwe bouwstede verband houdt met de wens van de verkoper van de desbetreffende gronden om op de locatie van de bouwstede met toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling woningen te bouwen waarmee deze bouwstede aan zijn agrarische bestemming wordt onttrokken, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de projectie van een nieuwe bouwstede op de door [appellante] verworven gronden niet noodzakelijk is. Dat het door [appellante] bedoelde advies van de Stichting Agrarische beoordelingscommissie tot een andere conclusie komt, kan hieraan niet afdoen omdat voormeld verband met de bestaande bouwstede in dat advies buiten beschouwing is gelaten. Nu er geen aanleiding is voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat aan de wijzigingsvoorwaarde van artikel 15, lid 28, aanhef en onder a, van de planvoorschriften niet is voldaan, heeft het college het verzoek van Schipper reeds hierom terecht afgewezen.
5. Gelet op het vorenstaande kan bespreking van de betogen van Schipper over de wijzigingsvoorwaarde van artikel 15, lid 28, aanhef en onder d, en over de beleidsuitgangspunten achterwege blijven.
6. [appellante] betoogt verder - samengevat weergegeven - dat zij aan brieven van het college van 17 december 2008 en 8 juni 2009 het vertrouwen mocht ontlenen dat een wijzigingsplan strekkende tot projectie van een bouwstede aan de Langeweg zou worden vastgesteld. Het college had in ieder geval niet tot afwijzing mogen besluiten zonder daarbij de door haar reeds gemaakte kosten te compenseren, aldus [appellante].
6.1. In de door [appellante] genoemde brieven is in reactie op door haar ingediende principeverzoeken onder meer het volgende vermeld:
"Het realiseren van een nieuwe bouwstede is niet zonder meer mogelijk in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt ons echter de bevoegdheid om door middel van een wijzigingsprocedure - onder voorwaarden - een nieuwe agrarische bouwstede te projecteren ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Wij zijn van mening dat het beoogde bedrijf voldoet aan de begripsbepaling van het bestemmingsplan. Het beleid van onze gemeente is in hoofdzaak gericht op de bescherming van de agrarische belangen in het gebied. In de Structuurvisie krijgt landbouw voldoende ruimte voor behoud en ontwikkeling. Reden om in principe medewerking te verlenen aan het doorlopen van genoemde planologische procedure, mits aan de voorwaarden wordt voldaan."
Bij laatstbedoeld begrip "voorwaarden" gaat het om de wijzigingsvoorwaarden van artikel 15, lid 28, van de planvoorschriften. [appellante] heeft dit ook niet betwist.
Reeds omdat in de brieven van 17 december 2008 en 8 juni 2009 ten aanzien van het voldoen aan de wijzigingsvoorwaarden een voorbehoud is gemaakt, mocht Schipper aan deze brieven niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat een wijzigingsplan strekkende tot het projecteren van een bouwstede aan de Langeweg daadwerkelijk zou worden vastgesteld. Gelet hierop kan hetgeen [appellante] overigens ten grondslag heeft gelegd aan haar stelling dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld buiten bespreking blijven. Tegen de achtergrond van het vorenstaande is er voorts geen ruimte voor honorering van [appellante] betoog over compensatie van kosten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Timmerman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013