ECLI:NL:RVS:2013:BZ3342

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201208152/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en ontheffing voor praktijkruimte in Hilversum

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 maart 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum om een bouwvergunning en ontheffing te verlenen voor het veranderen van de indeling en het gebruik van een praktijkruimte annex berging. Het college had op 5 november 2010 besloten om de gevraagde vergunning te weigeren, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met de Bouwverordening Hilversum 2009. De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak op 13 juli 2012 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop [appellante] hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 15 januari 2013 heeft [appellante] betoogd dat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning vereist zou zijn, omdat het slechts om een interne wijziging ging. De rechtbank had deze beroepsgrond echter buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet eerder was aangevoerd. Daarnaast betoogde [appellante] dat het bouwplan niet in strijd was met de Bouwverordening, omdat het aantal behandelkamers zou afnemen en er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zouden zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had vastgesteld dat het aantal behandelkamers met twee zou toenemen, wat leidde tot een extra parkeerbehoefte.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen weigeren om ontheffing te verlenen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met de Bouwverordening, omdat er geen ruimte was voor de extra benodigde parkeerplaatsen. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208152/1/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2012 in zaak nr. 12/325 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2010 heeft het college ontheffing en bouwvergunning geweigerd voor het veranderen van de indeling en het gebruik van de praktijkruimte annex berging ten behoeve van vier behandelruimten op het perceel [locatie] te Hilversum.
Bij besluit van 8 december 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, vergezeld door A.G. te Duits, architect, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. R.B.J. Wisselo en P.G.J.M. Rensing, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning zou zijn vereist, nu het slechts een interne wijziging van de praktijkruimte betreft, waarbij geen dragende muren worden veranderd en het gebruik niet wijzigt.
1.1.    Deze beroepsgrond is voor het eerst ter zitting bij de rechtbank vragenderwijs naar voren gebracht. De rechtbank heeft de grond terecht wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Deze beroepsgrond valt derhalve buiten de omvang van het geschil zoals dat aan de rechtbank is voorgelegd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds in een eerder stadium bij de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient deze beroepsgrond buiten beschouwing te blijven.
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met de Bouwverordening gelet op de feitelijke afname van het aantal behandelkamers en gelet op het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein. Zij stelt dat de rechtbank deze beroepsgrond te onrechte onbesproken heeft gelaten.
2.1.    Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Hilversum 2009 moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. De ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Burgemeester en wethouders kunnen beleidsregels vaststellen met betrekking tot de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen.
Ingevolge het vierde lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.
Ingevolge het vijfde lid kunnen burgemeester en wethouders beleidsregels vaststellen met betrekking tot het verlenen van ontheffingen.
2.2.    De klacht van [appellante] dat de rechtbank deze beroepsgrond ten onrechte onbesproken heeft gelaten, is terecht voorgedragen doch kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Niet in geschil is dat de laatstelijk in 1984 ten behoeve van een huisartsenpraktijk vergunde indeling van het gebouw bestond uit twee spreekkamers met elk een onderzoeksgedeelte, een ruimte voor EHBO, een wachtruimte en een berging. Niet valt in te zien dat de onderzoeksgedeelten als afzonderlijke behandelkamers dienen te worden beschouwd, nu deze functioneel onlosmakelijk zijn verbonden met de spreekkamers van de huisartsen. Voorts is de EHBO-ruimte niet als zodanig aan te merken, gelet op het incidentele karakter van het gebruik ervan. Aldus was in de bestaande situatie sprake van twee behandelkamers in de praktijkruimte. Niet in geschil is dat na uitvoering van het bouwplan de praktijkruimte voorziet in vier zelfstandige behandelkamers ten behoeve van vier verschillende paramedische beroepen, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan tot gevolg heeft dat het aantal behandelkamers met twee toeneemt.
Volgens de Beleidsregels parkeernormen Hilversum 2009 van het college geldt een parkeernorm van 1,75 parkeerplaats per behandelkamer. Gelet op het vorenstaande brengt het bouwplan een extra parkeerbehoefte van 2 x 1,75 = 3,5, afgerond 4, parkeerplaatsen met zich. Niet in geschil is dat voor deze extra parkeerplaatsen geen ruimte is op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat daarbij hoort. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het bouwplan ontheffing van deze bepaling te verlenen. Daartoe voert zij aan dat uit onderzoek is gebleken dat op loopafstand van het bouwplan voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om in de parkeerbehoefte van het bouwplan te voorzien.
3.1.    De beleidsnota Parkeerbijdrageregeling Hilversum 2009 van het college bevat beleidsregels met betrekking tot het verlenen van ontheffing van de in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening neergelegde parkeereis. Daarin is bepaald dat gebruik van parkeerplaatsen in de openbare ruimte alleen mogelijk is, indien nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Daarbij is de grens gelegd op een piekbelasting van 80% parkeerdruk, de nieuwe vraag meegerekend.
3.2.    Niet in geschil is dat volgens berekeningen van het college de parkeerdruk aan de Loosdrechtseweg op bepaalde momenten meer dan 80% bedraagt, de nieuwe vraag meegerekend. In het door [appellante] overgelegde rapport van GlobalVision van 11 september 2012 is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college deze berekening, die aansluit bij de methodiek van het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte "CROW", aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Dat volgens het rapport van GlobalVision op de door het college gemeten momenten de parkeerdruk op het kerkplein aan de overzijde ten hoogste 5% bedraagt, doet aan het vorenstaande niet af. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college op grond van de uitkomst van zijn onderzoek in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het bouwplan ontheffing van de Bouwverordening te verlenen. Hieruit volgt dat het college de bouwvergunning terecht heeft geweigerd wegens strijd met artikel 44, eerste lid, onder b, van de Woningwet, zodat de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan geen bespreking behoeft.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Slump    w.g. Hanrath
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
392.