ECLI:NL:RVS:2013:BZ3360

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206374/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Vogelenzang 2010 en de bestemming Natuur

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Vogelenzang 2010" dat op 26 april 2012 door de raad van de gemeente Bloemendaal is vastgesteld. Appellant, wonend te Vogelenzang, en anderen hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij het niet eens zijn met de bestemming "Natuur" die aan hun percelen is toegekend. De appellanten zijn eigenaren van twee nog niet bebouwde bouwpercelen en stellen dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, omdat omliggende woningen aan de Bekslaan wel ruimere bouwmogelijkheden behouden. De raad heeft echter betoogd dat de percelen van de appellanten unieke gevallen zijn, gelegen in een natuurgebied, en dat er andere richtlijnen van toepassing zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 januari 2013 behandeld. De appellanten hebben aangevoerd dat het nieuwe bestemmingsplan hen onterecht beperkt in hun bouwmogelijkheden, vooral omdat het voorheen geldende uitwerkingsplan meer mogelijkheden bood. De raad heeft erkend dat de bebouwingsmogelijkheden zijn gereduceerd, maar stelt dat er nog steeds mogelijkheden zijn voor bouwwerken zonder gebouwen. De Afdeling overweegt dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad op basis van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen kan vaststellen.

De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid de bestemming "Natuur" heeft kunnen toekennen aan de gronden van de appellanten. De appellanten hebben geen overtuigende redenen aangevoerd waarom de weerlegging van hun zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het beroep van de appellanten wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201206374/1/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Vogelenzang, gemeente Bloemendaal, en anderen,
en
de raad van de gemeente Bloemendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Vogelenzang 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], bijgestaan door mr. R. Kwint, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch en R.J. van Beek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het plan vervangt een zevental bestemmingsplannen waaronder het uitwerkingsplan "Vogelenzang Oost". Het plan is overwegend conserverend van aard.
2.    [appellant] en anderen zijn eigenaren van twee nog niet bebouwde bouwpercelen gelegen achter [locatie] te Vogelenzang. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemming "Natuur" voor zover die is toegekend aan hun percelen. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, nu voor de omliggende woningen aan de Bekslaan wel ruimere bouwmogelijkheden behouden blijven.
2.1.    Ten aanzien van de door [appellant] en anderen gemaakte vergelijking met de omliggende woningen aan de Bekslaan en de tweedelijns bebouwing aan de Vogelenzangseweg wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de bouwlocaties waaronder die van [appellant] en anderen unieke gevallen zijn, omdat deze midden in het natuurgebied liggen, hiervoor andere richtlijnen op grond van de structuurvisie "Kroon op de regio" gelden en feitelijk nog geen gecultiveerde tuinen hebben. Ten aanzien van de omliggende woningen stelt de raad dat ook voor deze woningen de bebouwingsmogelijkheden zijn gereduceerd, maar daar is bezien in hoeverre de gronden reeds zijn bebouwd en als tuin ingericht en in gebruik zijn.
2.2.    In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de situatie bij de omliggende woningen niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
3.    Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat het ter plaatse voorheen geldend uitwerkingsplan nog mogelijkheden bood een woning op te richten met alle daarbij behorende mogelijkheden. In het voorliggende plan worden zij door de bestemming "Natuur" sterk beperkt in hun bouw- en aanlegmogelijkheden. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld, door zo kort na vaststelling van het uitwerkingsplan in 2009 voorliggend plan vast te stellen.
Voorts was de periode om nog vergunningvrij bouwwerken op te richten te kort, nu de desbetreffende percelen nog onbebouwd waren.
Verder heeft de raad ten onrechte de wijziging van de bestemming naar "Natuur" gemotiveerd door te verwijzen naar zijn beleid. Er is namelijk geen nieuw beleid vastgesteld na de vaststelling van het uitwerkingsplan.
Op grond van het voorgaande vrezen [appellant] en anderen dan ook voor waardevermindering van hun percelen.
3.1.    De raad erkent dat de bebouwingsmogelijkheden voor [appellant] en anderen zijn gereduceerd, maar stelt dat op de gronden met bestemming "Natuur" nog wel mogelijkheden zijn om bouwwerken, geen gebouw zijnde, te realiseren. Daarnaast heeft de raad aan onder meer de percelen van [appellant] en anderen de bestemming "Tuin" toegekend rond het plandeel met de bestemming "Wonen", met een diepte van 2,5 m.
De raad stelt zich op het standpunt dat hij ten aanzien van nieuwe gebouwen in het natuurgebied het beleid hanteert dat de betreffende bebouwing geclusterd moet blijven. Dit beleid kon echter niet worden toegepast in het uitwerkingsplan, nu de uit te werken bestemming in het bestemmingsplan waarop het uitwerkingsplan is gebaseerd, daartoe niet de mogelijkheid bood.
Ten aanzien van de stelling van [appellant] en anderen dat pas kort geleden het uitwerkingsplan is vastgesteld, stelt de raad zich op het standpunt dat het bestemmingsplan waarop het uitwerkingsplan is gebaseerd zo oud was dat [appellant] en anderen ermee rekening hadden moeten houden dat dit, waarvan het uitwerkingsplan deel is gaan uitmaken, op korte termijn zou worden geactualiseerd.
Ten aanzien van de periode waarin men nog vergunningvrij bouwwerken kon oprichten stelt de raad zich op het standpunt dat hierover duidelijk richting de bewoners is gecommuniceerd.
3.2.    Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
b. waterhuishoudkundige doeleinden;
c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met daaraan ondergeschikt:
d. recreatief medegebruik;
e. infrastructurele voorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge lid 7.2.1 mogen op deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
Ingevolge lid 7.3 is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op gronden met de bestemming "Natuur" de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen of verharden van wegen of paden;
b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
c. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
d. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is dan wel ten behoeve van de vergunningverlening op grond van de genoemde wet en verordening de cultuurhistorische waarden van de bestemming niet als belangrijkste toetsingscriterium gelden;
e. het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;
f. het bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.     Ingevolge lid 7.3.3 zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1 slechts toelaatbaar indien de landschappelijke en cultuurhistorische (en eventuele archeologische) waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast en ten aanzien van de in lid 7.3.1, onder d en e, genoemde werkzaamheden vooraf een positief boomdeskundig advies is ontvangen.
Blijkens de verbeelding is aan de gronden van [appellant] en anderen direct grenzend aan de plandelen met de bestemming "Wonen" de bestemming "Natuur" toegekend, behoudens de gronden op een afstand tot ongeveer 2,5 m afstand van de plandelen met de bestemming "Wonen". Aan deze gronden is de bestemming "Tuin" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1.1, zijn de op de verbeelding voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor:
a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b. ter plaatse van de aanduiding "parkeren", tevens voor parkeervoorzieningen;
met daarbij behorende:
c. water;
d. erfafscheidingen;
e. bij tussenwoningen zonder achterpad: een fietsenberging;
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De enkele omstandigheid dat het uitwerkingsplan nog in 2009, na een verzoek van [appellant] en anderen is vastgesteld, doet daar niet aan af. Het college van burgemeester en wethouders was immers verplicht een uitwerkingsplan vast te stellen. Gelet echter op de ouderdom van het bestemmingsplan "Vogelenzang Oost", vastgesteld op 16 september 1976 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op 11 december 1979 waarop het uitwerkingsplan was gebaseerd en waarvan het deel is gaan uitmaken, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een actueel bestemmingsplan gewenst was. Dat [appellant] en anderen hierdoor slechts gedurende een beperkte periode gebruik hebben kunnen maken van de mogelijkheid om op gronden met de toegekende bestemming "Natuur", vergunningvrij bouwwerken op te richten, is geen belang waaraan de raad een zwaar gewicht behoefde toe te kennen.
3.4.    Ten aanzien van de stelling dat de raad zich niet kan baseren op zijn beleid, nu volgens [appellant] geen sprake is van nieuw beleid overweegt de Afdeling als volgt.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat zijn beleid, gericht op het clusteren van bebouwing in natuurgebieden, destijds reeds werd toegepast, maar dat het bestemmingsplan waar het uitwerkingsplan "Vogelenzang Oost" zijn grondslag in vindt, geen mogelijkheden bood om een vergelijkbare bestemming als de bestemming "Natuur" toe te kennen aan de desbetreffende gronden. De Afdeling acht dat standpunt niet onjuist.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat de raad onweersproken heeft gesteld dat de percelen in de landgoederenzone liggen zoals verwoord in de structuurvisie "Kroon op de regio". De vastgestelde structuurvisie dateert van na de vaststelling van het uitwerkingsplan. In deze structuurvisie is over de landgoederenzone ten aanzien van bebouwing opgenomen dat ingezet wordt op het intact houden van de huidige grote groene landgoederen en percelen, zonder de mogelijkheid tot versnippering of splitsing. Het toevoegen van nieuwe bebouwing op landgoederen en in villawijken leidt tot verdere versnippering die ongewenst wordt geacht. Nu daarmee ook wordt voorkomen dat bebouwing vergunningvrij kan worden opgericht, past de toegekende bestemming "Natuur" binnen voornoemd beleid.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
4.    [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift voorts verwezen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
5.    Gelet op het voorgaande en gelet op de omstandigheden dat [appellant] en anderen niet volledig in hun mogelijkheden worden beperkt, nu er een vergunningenstelsel is om onder meer verharding mogelijk te maken binnen de bestemming "Natuur" en de raad aan een gedeelte van hun percelen de bestemming "Tuin" heeft toegekend, heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Natuur" kunnen toekennen aan de desbetreffende gronden.
6.    In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
410-763.