ECLI:NL:RVS:2013:BZ3364

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201207382/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Van Overloopplantsoen en beroep van Stichting de Groene Plantage

In deze zaak heeft de stichting Stichting de Groene Plantage beroep ingesteld tegen het besluit van de deelraad van het stadsdeel Centrum, dat op 29 mei 2012 het bestemmingsplan "Van Overloopplantsoen" heeft vastgesteld. De stichting betwist de toekenning van de bestemming "Tuin - 2" aan een perceel dat in privé-eigendom is, en stelt dat de deelraad ten onrechte geen openbare bestemming heeft toegekend. De stichting voert aan dat de deelraad de blijvende openbaarheid van het park en de cultuurhistorische waarde van het gebied niet in zijn belangenafweging heeft betrokken. De deelraad verdedigt zijn besluit door te stellen dat de bestemming "Tuin - 2" in overeenstemming is met de eigendomsstatus van het perceel en dat de overeenkomst met de eigenaar van het perceel de publieke toegankelijkheid waarborgt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 maart 2013 behandeld. De Afdeling overweegt dat het beroep van de stichting voor zover gericht tegen de aanduiding "steiger" niet-ontvankelijk is, omdat dit niet is onderbouwd met een zienswijze. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling concludeert dat de deelraad in redelijkheid de bestemming "Tuin - 2" heeft kunnen toekennen en dat de belangen van de stichting niet zwaarder wegen dan de belangen van de deelraad. De Afdeling merkt op dat de deelraad beleidsvrijheid heeft en dat de door de stichting aangevoerde bezwaren niet voldoende zijn om het besluit te vernietigen. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de deelraad om bestemmingen vast te stellen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201207382/1/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting de Groene Plantage, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
en
de deelraad van het stadsdeel Centrum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2012 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Van Overloopplantsoen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door [ secretaris], en [voorzitter], bijgestaan door mr. J.J. Bolten, advocaat te Amsterdam, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. J.A. Bijl en ing. I. Klarenbeek, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in een planologisch-juridisch kader om een tuin mogelijk te maken in een gedeelte van het J.W. van Overloopplantsoen.
2.    Het beroep van de stichting voor zover gericht tegen de aanduiding "steiger" ter plaatse van de bestemming "Water", steunt niet op een bij de deelraad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van het belang, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Anders dan de stichting betoogt, is er juridisch-planologisch gezien geen onlosmakelijke samenhang tussen de aanduiding "steiger" en de aangrenzende bestemming "Tuin - 2" die zij in de zienswijze wel heeft bestreden. Dit betreft twee van elkaar te onderscheiden planonderdelen.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
3.    De stichting kan zich niet verenigen met het plan, nu de deelraad ten onrechte aan het perceel niet de bestemming "Groen", zoals voor het overige deel van het plantsoen geldt, maar de bestemming "Tuin - 2" heeft toegekend. Hiertoe betoogt de stichting dat de deelraad ten onrechte deze bestemming heeft gemotiveerd door te stellen dat aan het perceel in privé-eigendom geen openbare bestemming kan worden toegekend. Voorts is voornoemd betoog van de deelraad niet houdbaar, nu de deelraad ten onrechte stelt dat het perceel in privé-eigendom is. In dit kader betoogt de stichting dat de overeenkomst waarin de gemeente met [belanghebbende] is overeengekomen dat aan het perceel de bestemming "Tuin - 2" zal worden toegekend onrechtmatig is omdat daarmee de publiekrechtelijke weg onaanvaardbaar wordt doorkruist.
Verder betoogt de stichting dat de deelraad ten onrechte de blijvende openbaarheid van het park, de fysieke en visuele aantasting van het J.W. van Overloopplantsoen en de cultuurhistorische waarde van het voormalige Zeemanlaboratium en het bijbehorende plantsoen niet bij zijn belangenafweging heeft betrokken.
Voorts heeft de deelraad zich bij de belangenafweging gebaseerd op onvolledige dan wel foutieve juridische adviezen en zijn de reacties van de stichting op deze stukken genegeerd.
3.1.    De deelraad stelt zich op het standpunt dat zijn uitgangspunt is dat aan gronden in privé-eigendom de bestemming "Tuin" wordt toegekend en dat aan openbare gronden de bestemming "Groen" of "Verkeer" wordt toegekend. Nu het perceel in privé-eigendom is, heeft de deelraad de bestemming "Tuin - 2" toegekend.
Ten aanzien van de eigendomskwestie stelt de deelraad dat [belanghebbende], zoals ook in het kadaster staat vermeld, eigenaar is van gronden in het J.W. van Overloopplantsoen grenzend aan het voormalige Zeemanlaboratorium. Gelet hierop is de gemeente met [belanghebbende] een overeenkomst aangegaan waarin onder meer is vastgelegd dat de gemeente tweederde van de gronden verkrijgt, hoe diverse kosten worden verdeeld en voorts dat de deelraad zich zal inspannen om de bestemming van het gedeelte van de gronden dat in privé-eigendom blijft, te wijzigen.
Wat betreft de belangenafweging stelt de deelraad zich op het standpunt dat hij juist door het aangaan van de overeenkomst blijk heeft gegeven van de door de stichting genoemde belangen, nu de gemeente ingevolge de overeenkomst het eigendom verkrijgt van tweederde van de gronden die nu nog privé-eigendom zijn. Dit gedeelte maakt dan ook geen deel uit van het plangebied. Zodoende zal dit gedeelte openbaar blijven en behoudt het de bestemming "Groen". Voorts heeft de deelraad aan de tuinarchitect van de nabijgelegen Hortus Botanicus gevraagd een ontwerp te maken om onder meer het zicht op de monumentale fontein te waarborgen.
3.2.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden binnen het plangebied onder meer de bestemming "Tuin - 2" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2, van de planregels, mogen op de tot "Tuin - 2" bestemde gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.
Ingevolge lid 3.2.1, zijn in afwijking van lid 3.2 erfafscheidingen toegestaan met een maximumhoogte van 1,8 m.
3.3.    Blijkens de verbeelding van het voorgaande bestemmingsplan "Oostelijke binnenstad" was aan de gronden de bestemming "Groen" toegekend. Deze bestemming geldt nog steeds voor de aangrenzende gronden die ook als plantsoen zijn ingericht.
Ingevolge artikel 10 van de planregels van het bestemmingsplan "Oostelijke binnenstad" zijn de gronden met de bestemming "Groen" bestemd voor plantsoenen, parken, pleinen, straatmeubilair, speelplaatsen, bijbehorende fiets- en voetpaden, nutsvoorzieningen, water, voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag. Op gronden met die bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 m, met uitzondering van de bestaande voetbalkooi, waarvan de maximale bouwhoogte 5 m bedraagt.
3.4.    De Afdeling overweegt dat voor de vraag of de deelraad in redelijkheid de bestemming "Tuin - 2" aan de gronden heeft kunnen toekennen, in beginsel niet van belang is wie hiervan eigenaar is. In dit geval zou zowel de bestemming "Tuin - 2" als de bestemming "Groen" door de eigenaar kunnen worden verwezenlijkt.
Voorts is het betoog van de stichting dat de bestemming van deze gronden bepalend is voor de vraag of de gronden openbaar toegankelijk zijn onjuist. In artikel 3.1 van de Wro is neergelegd dat een plan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening aan gronden een bestemming aanwijst en regels geeft omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daar bevindende bouwwerken. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr.
201208656/1/R1reeds heeft overwogen, heeft een bestemmingsplan geen betrekking op de openbaarheid van de daarin begrepen gronden. Gelet hierop kan de vraag of de deelraad had moeten onderzoeken of de gemeente door verjaring eigenaar is geworden van de gronden, buiten beschouwing blijven.
3.5.    Het betoog dat de deelraad de fysieke en visuele aantasting van het J.W. van Overloopplantsoen en de cultuurhistorische waarde van het voormalige Zeemanlaboratium en het plantsoen ten onrechte niet in zijn belangenafweging heeft betrokken faalt. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
In de plantoelichting staat ten aanzien van ‘Beschermd stadsgezicht’ en ‘Unesco werelderfgoed’ dat het J.W. van Overloopplantsoen buiten de kernzone - de 17e eeuwse grachtengordel - maar binnen de bufferzone van het werelderfgoed ligt. In dit verband is overwogen dat met een verbod op het bouwen in de tuin de cultuurhistorische waarden van het J.W. van Overloopplantsoen voldoende zijn beschermd. Ook staat vermeld dat, omdat in het plangebied verder geen bebouwing aanwezig is en ook geen bebouwing mogelijk wordt gemaakt, regels ter bescherming en versterking van de cultuurhistorische waarde achterwege kunnen blijven. Gelet hierop heeft de raad zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat geen advies had behoeven te worden ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De Afdeling merkt daarbij nog op dat de door de stichting gewenste bestemming "Groen" zoals is toegekend aan de aangrenzende gronden, meer bouwmogelijkheden biedt dan de toegekende bestemming "Tuin - 2". Voorts is hoogopgaand groen onder de bestemming "Groen" eveneens toegestaan. De bestemming "Groen" garandeert derhalve niet een volledig zicht op de fontein. De deelraad heeft overigens aannemelijk gemaakt dat de feitelijke uitvoering van het plan, zoals neergelegd in het ontwerp van de Hortus Botanicus, past bij de karakteristiek van het plantsoen, waarbij het geheel een hoogwaardige en groene uitstraling krijgt en het zicht op de buiten het plangebied gelegen monumentale fontein door het ontwerp wordt gewaarborgd. In de overeenkomst tussen [belanghebbende] en de gemeente is vastgelegd dat de desbetreffende gronden ook volgens dit ontwerp worden ingericht.
3.6.    Voor zover de stichting betoogt dat de deelraad bij zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de opmerkingen die door de stichting zijn gemaakt gedurende de voorbereiding van het bestreden besluit, overweegt de Afdeling dat de deelraad een eigen bevoegdheid heeft om het plan vast te stellen. Dat de door de stichting gemaakte opmerkingen uiteindelijk niet door de deelraad zijn overgenomen, is daarom op zichzelf geen reden aan te nemen dat de voorbereiding onzorgvuldig is geweest en dat daarom het besluit niet in stand kan blijven.
3.7.    Voor zover de stichting betoogt dat het door de gemeente tot stand brengen van de overeenkomst met [belanghebbende] onrechtmatig is jegens de stichting en anderen, overweegt de Afdeling dat in deze procedure dient te worden beoordeeld of het plan is vastgesteld in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins is vastgesteld in strijd met het recht. In deze procedure kan niet worden getreden in die gestelde onrechtmatigheid ter zake waarvan de burgerlijke rechter immers bevoegd is. Daarbij neemt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van 27 juni 2012 in zaak nr.
201109458/1/R1in aanmerking dat, nog daargelaten dat de overeenkomst blijkens de bewoordingen ervan terzake slechts een inspanningsverplichting inhoudt, deze niet kan leiden tot een verplichting van de deelraad aan gronden een bestemming te geven die de deelraad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zou achten. Gelet op het feit dat de deelraad hier beleidsvrijheid heeft, kan uit het enkele feit dat de deelraad in overeenstemming met een contractueel aangegane inspanningsverplichting het plan heeft vastgesteld, niet worden afgeleid dat de deelraad niet alle relevante feiten en belangen bij zijn afweging heeft betrokken. In dit kader overweegt de Afdeling dat de deelraad zich ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij juist door het aangaan van de overeenkomst waarbij de gemeente tweederde van de desbetreffende gronden in eigendom verwerft, ervan blijk heeft gegeven het overgrote deel van het plantsoen publiekelijk toegankelijk te laten zijn.
Evenmin valt in te zien dat voornoemde overeenkomst belanghebbenden beperkt in hun rechtsbescherming. De planologische bezwaren tegen de tuinbestemming kunnen immers in deze procedure aan de orde komen.
3.8.    Voorts betoogt de stichting dat de deelraad ten onrechte een erfafscheiding tot een hoogte van 1,8 m toestaat, terwijl in het huidige bestemmingsplan "Oostelijke binnenstad" een erfafscheiding van ten hoogste 1 m is toegestaan voor tuinen met de bestemming "Tuin - 2".
3.9.    De deelraad acht een hoogte van 1,8 m wenselijk om de privacy van de eigenaar te waarborgen en te voorkomen dat eenvoudig over het hek kan worden geklommen.
3.10.    De Afdeling overweegt dat de deelraad in redelijkheid voor erfafscheidingen een maximale hoogte van 1,8 m heeft kunnen toestaan om op deze wijze mogelijk te maken dat de eigenaar zijn gronden kan afschermen en het belang van de stichting in redelijkheid minder zwaar heeft mogen achten.
4.    In hetgeen de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de aanduiding "steiger" voor het plandeel met de bestemming "Water";
II.    verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
410-763.