ECLI:NL:RVS:2013:BZ3367

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201201074/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • J.C. Kranenburg
  • G.M.H. Hoogvliet
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering inschrijving geboorteregister en echtscheidingsakte in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 27 januari 2011 geweigerd om een uittreksel uit het geboorteregister van [appellante] en een echtscheidingsakte in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba). De weigering was gebaseerd op twijfels over de juistheid van de gegevens in de aangeboden documenten. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van [appellante] tegen deze weigering op 20 december 2011 ongegrond verklaard, waarna [appellante] hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 januari 2013 behandeld. [appellante] voerde aan dat er maar één geboorteakte bestaat en dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij niet met haar advocaat naar de hoorzitting bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geweest. Het college had volgens haar geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de geboorteakte met registratiedatum 22 oktober 1991, die zij had laten wijzigen omdat haar oom destijds de aangifte had gedaan.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er mogelijk meerdere geboorteaktes zijn opgemaakt en dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de gegevens in de aangeboden documenten. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college op goede gronden had geweigerd de geboorteakte in te schrijven in de gba. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201201074/1/A3.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2011 in zaak nr. 11/4101 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2011 heeft het college geweigerd om een uittreksel uit het geboorteregister met als registratiedatum 22 oktober 1991 en een echtscheidingsakte van [appellante] in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: gba) in te schrijven.
Bij op 28 juli 2011 verzonden besluit heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Lensink, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en ten eerste, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving gegevens over de burgerlijke staat opgenomen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. t/m b. […];
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. […]
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge het derde lid worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
2.    De Afdeling gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[appellante] heeft in 1998 ter legalisatie aan de minister van Buitenlandse Zaken een in Ghana afgegeven geboorteakte, althans een zogeheten "certified copy of entry in register of births", met registratiedatum 20 augustus 1997, en een echtscheidingsakte aangeboden.
Bij besluit van 21 mei 1999, dat thans niet in geding is, heeft de minister legalisatie van de geboorteakte geweigerd omdat verificatieonderzoek op school heeft uitgewezen dat tegenstrijdige informatie is verstrekt met betrekking tot de geboortedatum van [appellante] en omdat gerede twijfel bestaat over de identiteit van de aangever. Omdat geen gelegaliseerd geboortebewijs voorhanden was, heeft de minister bij besluit van dezelfde datum tevens geweigerd de echtscheidingsakte te legaliseren.
Bij onherroepelijk geworden besluit van 15 februari 2000 zijn de bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
3.    [appellante] heeft het college een geboorteakte met registratiedatum 22 oktober 1991, die is gewijzigd op 9 januari 2001, en een echtscheidingsakte voor inschrijving in de gba aangeboden. In deze geboorteakte staat als geboortedatum van [appellante] 26 januari 1969, als haar [vader] en als aangever haar [oom] vermeld.
4.    Het college heeft zich, onder verwijzing naar eerdergenoemd verificatieonderzoek, op het standpunt gesteld dat legalisatie van de geboorteakte met registratiedatum 20 augustus 1997 destijds is geweigerd omdat twijfel bestaat over de geboortedatum van [appellante] en aan de identiteit van de in de geboorteakte genoemde aangever. Bovendien is volgens het college tijdens dat verificatieonderzoek het vermoeden gerezen dat de ter legalisatie aangeboden geboorteakte geen akte is van een eerste geboorteregistratie.
Volgens het college bestaat ook ten aanzien van de geboorteakte met registratiedatum 22 oktober 1991 twijfel over de inhoudelijke juistheid van de gegevens. Het college verwijst daarvoor naar het verslag van de hoorzitting die is gehouden voorafgaand aan het besluit van 15 februari 2000. Volgens het college blijkt uit de door [appellante] aldaar afgelegde verklaring dat deze akte niet een akte is die de eerste geboorteregistratie betreft. [appellante] heeft volgens het college verklaard dat haar vader meteen na haar geboorte aangifte van haar geboorte heeft gedaan. De eerste akte van haar geboorteregistratie zou [appellante] vlak voor het overlijden van haar vader hebben ontvangen, hetgeen ongeveer in 1987 zou zijn geweest, aldus het college.
Omdat de geboorteakte volgens het college niet een akte van de eerste geboorteregistratie betreft en omdat een ander dan de vader de aangever was, had het college twijfel over de inhoudelijk juistheid en heeft het inschrijving geweigerd. Omdat de identiteit van [appellante] onvoldoende vaststond, kon de echtscheidingsakte evenmin worden ingeschreven, aldus het college.
5.    Volgens [appellante] heeft de rechtbank niet onderkend dat er maar één geboorteakte bestaat. Voorts voert zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij niet met haar toenmalige advocaat naar een hoorzitting is geweest bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij heeft niet verklaard dat er een geboorteakte uit 1987 is. Aangenomen dat deze akte bestaat, dan verkeert zij in bewijsnood, aangezien deze akte niet is te achterhalen, althans, zij heeft daarvoor de middelen niet. Voorts wijst zij erop dat zij de akte met registratiedatum 22 oktober 1991 heeft laten wijzigen, omdat niet haar vader, maar haar oom destijds haar geboorte heeft laten registreren.
[appellante] betoogt verder dat niet zij, maar haar zus in 1966 is geboren en dat zij dit destijds met een doopcertificaat heeft aangetoond. Volgens haar kan de omstandigheid dat de school een fout heeft gemaakt in de registratie van haar geboortegegevens, niet aan haar worden tegengeworpen. Ter ondersteuning van haar betoog heeft [appellante] in hoger beroep een verklaring van een kolonel ingebracht, die ertoe strekt dat volgens het register van het leger waarin haar vader heeft gediend haar geboortedatum 26 januari 1969 is. Voorts heeft zij een nieuw afschrift van de akte met registratiedatum 22 oktober 1991 ingebracht, met daarbij een verklaring van een "Principal Registration Officer" dat deze geboorteakte "genuine" is.
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 8 april 2009 in zaak nr.
200806038/1, moeten de gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Gegevens over feiten betreffende de burgerlijke staat die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, worden zo mogelijk ontleend aan in het buitenland opgemaakte akten van de burgerlijke stand, en in andere gevallen aan geschriften die ter zake de meeste zekerheid geven. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde vermeld in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd.
5.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat met betrekking tot de geboorte van [appellante] twee, mogelijk zelfs drie geboorteaktes zijn opgemaakt. Het standpunt van [appellante] dat de geboorteakte met registratiedatum 22 oktober 1991 de eerste en enige geboorteregistratie is, is in strijd met hetgeen zij volgens het verslag heeft verklaard bij de hoorzitting van 12 november 1999 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het verslag van deze hoorzitting ondubbelzinnig staat vermeld dat [appellante] daar aanwezig was. Voorts zijn in het verslag de verklaringen van [appellante] apart van de verklaringen van haar toenmalige advocaat opgenomen. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat uit het besluit van 15 februari 2000 kan worden opgemaakt dat de toenmalige advocaat bij brief van 28 december 1999 kanttekeningen heeft geplaatst bij het verslag. In het besluit van 15 februari 2000 is vermeld dat de toenmalige advocaat in zijn brief van 28 december 1999 heeft verklaard dat de vader van [appellante], toen zij nog een baby was, haar geboorte heeft laten registreren. De kanttekeningen van de toenmalige advocaat hebben echter niet tot gevolg gehad dat de mededeling dat [appellante] bij de hoorzitting aanwezig was, uit het verslag is geschrapt. Ook is de opmerking dat er een eerdere registratie heeft plaatsgevonden, niet uit het verslag geschrapt. Volgens de rechtbank heeft [appellante] ook niet gepoogd te bewerkstelligen dat het verslag op deze punten zou worden gewijzigd. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de in het verslag opgetekende verklaring van [appellante] onjuist zou zijn. Gelet op het voorgaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat gerede twijfel bestaat met betrekking tot het antwoord op de vraag welke geboorteakte als  eerste is opgemaakt. Het antwoord op deze vraag is van belang, aangezien onbetwist is dat volgens Ghanees recht alleen de eerste geboorteakte rechtsgeldig is.
5.3.    In het licht van de hiervoor geschetste onduidelijkheid over het aantal geboorteaktes heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat twijfel bestaat over de juistheid van de inhoud van de geboorteakte met registratiedatum 22 oktober 1991 en over de geboortedatum. Voor wat betreft de geboortedatum nu uit het eerder genoemde verificatieonderzoek blijkt dat [appellante] mogelijk niet in 1969 maar in 1966 is geboren, zij niet in 1981 maar in 1978 naar de zogeheten secondary school is gegaan en de data 1966 en 1978 afkomstig zijn uit het schoolregister van de door [appellante] bezochte school. De in hoger beroep ingebrachte stukken geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Het voorgaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college op goede gronden heeft geweigerd de geboorteakte in te schrijven in de gba. Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
97-671.