201206510/1/A2.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Son, gemeente Son en Breugel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 mei 2012 in zaak nr. 12/487 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel (lees: de raad van de gemeente Son en Breugel).
Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft de raad aan [appellant] een planschadevergoeding van € 5.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2005 tot aan de dag van uitbetaling, toegekend.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan hem een aanvullende planschadevergoeding van € 2.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2005 tot aan de dag van betaling, toegekend.
Bij mondelinge uitspraak van 22 mei 2012, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 23 mei 2012, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. H.P.M. van Aken, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Kamp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, kent de gemeenteraad een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover deze ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2. [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie]. Naar aanleiding van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat hij met verwijzing naar de aan de eigenaar van de woning aan de Juralaan 16 toegekende planschadevergoeding van € 8.000,00 heeft gedaan, heeft de raad advies aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) gevraagd. In een advies van 28 juni 2011 heeft de SAOZ uiteengezet dat op de peildatum de woning aan de [locatie] een waarde van € 675.000,00 had en de woning aan de Juralaan 16 een waarde van € 600.000,00, dat die laatste woning ongeveer 20 meter dichter bij de gronden met de nieuwe verkeersbestemming voor de A50 is gelegen (175 meter om 195 meter) en dat dit verschil het maken van onderscheid in het bedrag van de toe te kennen planschadevergoedingen rechtvaardigt. Wat betreft het verschil in de tussenliggende bebouwing is uiteengezet, dat uit het ter beschikking gestelde cijfermateriaal niet is gebleken in hoeverre dit een ander effect voor de geluidsbelasting heeft, zodat op basis van objectieve criteria niet is aan te tonen in hoeverre dit bijdraagt aan het planologische nadeel. Verder is aangegeven dat de tussenliggende gronden in het gebied ten westen van de Juralaan tot aan de A50 dezelfde bestemming hebben. Rekening houdend met deze nuanceringen heeft de SAOZ het, ondanks het verschil in waarde, gerechtvaardigd geacht om voor de woning aan de [locatie] eenzelfde waardevermindering te bepalen als voor de woning aan de Juralaan 16.
De raad heeft dit advies aan het besluit van 24 november 2011 ten grondslag gelegd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad het advies van 28 juni 2011 aan zijn besluit van 24 november 2011 ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voert hij aan dat, hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat slechts de afstand tot de A50 relevant is voor een verschil in waardevermindering tussen zijn woning en de woning aan de Juralaan 16, in dat advies ook andere factoren, zoals de tussenliggende bebouwing en de verschillende bestemmingen van de gronden aan de westzijde van de Juralaan, zijn meegenomen. Dit terwijl uit dat advies niet blijkt wat de invloed van die andere factoren is op de waardedaling. Volgens [appellant] had de rechtbank derhalve niet evenals de SAOZ tot de conclusie kunnen komen dat de waardedaling van zijn woning € 8.000,00 bedraagt.
3.1. Dit betoog berust op een onjuiste lezing van het advies van 28 juni 2011, omdat de SAOZ daarin, anders dan [appellant] meent, heeft erkend dat het verschil in waardevermindering tussen beide woningen slechts in de afstand tot de A50 is gelegen. De rechtbank heeft dan ook een juiste uitleg aan het advies gegeven door te overwegen dat behoudens de afstand tot de gronden met de verkeersbestemming voor de A50, geen andere omstandigheden relevant zijn voor dat verschil.
Voor zover [appellant] bedoelt te betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de waardering van dat verschil in het advies van SAOZ niet inzichtelijk is, is van belang dat inzichten van een deskundige in een geval als dit zijn gebaseerd op diens kennis en ervaring, zodat een nadere toelichting op die inzichten niet in alle gevallen kan worden verlangd. Wel dient de gedachtegang duidelijk en voldoende controleerbaar te zijn en dient het verslag van het onderzoek voldoende basis te bieden voor verdere besluitvorming. Aan deze eisen is in dit geval voldaan. [appellant] heeft geen deskundigenrapport overgelegd waarin het advies van de SAOZ gemotiveerd is bestreden. Dat hij het met dat advies niet eens is en kritische kanttekeningen erbij heeft geplaatst, betekent niet dat het door de SAOZ verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en de raad de aan dat onderzoek verbonden conclusie niet aan het besluit van 24 november 2011 ten grondslag mocht leggen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013