ECLI:NL:RVS:2013:BZ3370

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201211094/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • J.V. Vreugdenhil
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met vergunning voor melkrundveebedrijf

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 maart 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Dit college had op 26 oktober 2012 een vergunning verleend aan [vergunninghoudster] voor de nieuwvestiging van een melkrundveebedrijf aan de [locatie] in Enter, krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998). De vergunning zou leiden tot een toename van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Borkeld'.

Tijdens de zitting op 20 februari 2013 zijn zowel [verzoeker] als vertegenwoordigers van het college en [vergunninghoudster] gehoord. [verzoeker] stelde dat de nieuwe melkveehouderij meer dieren zou houden dan toegestaan en dat de stikstofdepositie zou toenemen. De voorzitter overwoog echter dat de vergunning voorschrijft dat maximaal 76 stuks vrouwelijk jongvee mogen worden gehouden en dat handhaving van deze voorschriften niet aan de orde was in deze procedure. Bovendien was de bouw van de nieuwe stallen nog niet begonnen, en de beslissing op het bezwaarschrift werd binnen vier weken verwacht.

De voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de voorbereidende bouwwerkzaamheden geen negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied zouden hebben. Het verzoek van [verzoeker] werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van het afwachten van de beslissing op het bezwaarschrift en de noodzaak van een spoedeisend belang voor voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

201211094/1/R2.
Datum uitspraak: 1 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Enter, gemeente Wierden,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2012, kenmerk 2012/0251305, heeft het college aan [vergunninghoudster] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de nieuwvestiging van een melkrundveebedrijf aan de [locatie] in Enter.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[vergunninghoudster] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Orie en A.M. Rensen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [maat A] en [maat B] en bijgestaan door ing. D.M. Ruessink, en het college van burgemeester en wethouders van Wierden, vertegenwoordigd door A. ter Avest en L. Pak, beiden werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    De nieuwe melkveehouderij aan de [locatie] in Enter ligt op een afstand van ongeveer 3 kilometer tot de grens van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ("Borkeld"). Uit de verleende vergunning blijkt dat deze nieuwvestiging zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie op dat natuurgebied van 0,12 mol/ha/jaar. Deze toename wordt volgens de vergunning gesaldeerd door de aankoop van ammoniakemmissierechten van een varkenshouderij in de omgeving die zijn activiteiten heeft gestaakt.
2.    Het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening is gericht op het voorkomen van onomkeerbare gevolgen voordat op het bezwaarschrift is beslist door het college.
3.    Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat meer dieren zullen worden gehouden op de nieuwe bedrijfslocatie dan de 76 stuks jongvee waarvoor de Nbw-vergunning is verleend, overweegt de Afdeling dat dit geen reden geeft voor schorsing van het bestreden besluit. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat dit in de toekomst het geval zal zijn, is in de voorschriften van de vergunning opgenomen dat maximaal 76 stuks vrouwelijk jongvee mogen worden gehouden. Het houden van meer dieren zou een overtreding van de vergunningsvoorschriften betekenen, waartegen in beginsel handhavend dient te worden opgetreden. Kwesties met betrekking tot handhaving kunnen niet aan de orde worden gesteld in de onderhavige procedure.
4.    Wat betreft het betoog dat de stikstofdepositie zal toenemen, daargelaten de juistheid daarvan, overweegt de voorzitter dat hiervan pas sprake kan zijn na ingebruikname van de nieuwe stallen. Gezien het feit dat de stallen van de nieuwe melkveehouderij nog niet zijn gebouwd en ter zitting namens het college is meegedeeld dat de beslissing op het bezwaarschrift binnen 4 weken wordt verwacht, ziet de voorzitter niet in waarom deze beslissing niet zou kunnen worden afgewacht.
Het feit dat thans voorbereidende bouwwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwe stallen worden verricht levert geen spoedeisend belang op. Hierbij is van belang dat door [verzoeker] niet is weersproken dat deze voorbereidende bouwwerkzaamheden noch de bouw van de stallen zelf tot negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied "Borkeld" zullen leiden.
5.    Voor zover het verzoek van [verzoeker] is ingegeven vanuit de gedachte dat met het toe- of afwijzen van zijn verzoek een voorlopig oordeel wordt verkregen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, overweegt de voorzitter dat voor een dergelijk oordeel in dit geval geen aanleiding bestaat, nu geen spoedeisend belang valt aan te wijzen dat daartoe noopt. Het antwoord op de vraag of het college de vergunning terecht heeft verleend, mede op basis van de provinciale 'Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen' uit 2010, wordt derhalve uitdrukkelijk in het midden gelaten.
6.    Het vorenstaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de beslissing op het bezwaarschrift een voorlopige voorziening wordt getroffen.
7.    Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin    w.g. Vreugdenhil
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2013
571.