ECLI:NL:RVS:2013:BZ3376

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201204482/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor brede school en parkeerplaatsen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 5 april 2012 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een reguliere bouwvergunning door het college aan Bouwbedrijf Imotec B.V. voor het bouwen van een brede school op het perceel Schelpenlaan 1a te Terneuzen. De bouwvergunning omvatte ook de aanleg van parkeerplaatsen, waarover de appellant betwistte dat deze in overeenstemming waren met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de parkeerplaatsen geen onderdeel uitmaakten van de bouwvergunning, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat dit betoog van de appellant terecht was. De rechtbank had echter niet onderkend dat de parkeerplaatsen onderdeel uitmaakten van de bouwvergunning, maar dit leidde niet tot vernietiging van de uitspraak omdat de rechtbank terecht oordeelde dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling stelde vast dat de bestemming 'Woongebied I' op het perceel het parkeren in verband met de toegestane functies niet uitsloot. De rechtbank had ook terecht overwogen dat de planvoorschriften duidelijk waren en dat de parkeerplaatsen niet uitsluitend op gronden met de aanduiding 'Maatschappelijke voorzieningen' gerealiseerd hoefden te worden. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201204482/1/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Terneuzen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 5 april 2012 in
zaak nr. 11/6638 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2011 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bouwbedrijf Imotec B.V. een reguliere bouwvergunning verleend voor het bouwen van een brede school ten behoeve van basisonderwijs, kinderopvang, sportactiviteiten en welzijnsactiviteiten (hierna: het bouwplan) op het perceel Schelpenlaan 1a te Terneuzen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 21 januari 2011 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 5 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bouwbedrijf Imotec B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2012, waar het college, vertegenwoordigd door N.E.M. van Hurck en P.H.M. van de Kerkhove, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Othene-Zuid" rust op het perceel de bestemming "Woongebied I".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder 1.1, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. woondoeleinden;
b. maatschappelijke voorzieningen;
c. verkeersvoorzieningen;
d. groen- en speelvoorzieningen;
e. water;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. detailhandelsdoeleinden;
met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, onder 4, gelden voor het plangebied de volgende parkeernormen:
- voor woningen geldt een norm van minimaal 1,5 parkeerplaats per woning, waarvan bij vrijstaande woningen minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein dient te worden gerealiseerd;
- voor maatschappelijke voorzieningen geldt een parkeernorm overeenkomstig de uitgave ASVV 2004.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, onder 1, voor zover thans van belang, mogen de gronden ter plaatse van de aanduiding "Maatschappelijke voorzieningen" op de kaart worden ingericht ten behoeve van onderwijsvoorzieningen, kinderdagverblijven of andere maatschappelijke voorzieningen, zoals welzijnsvoorzieningen en medische voorzieningen, eventueel in combinatie met woningen.
2.        Het geschil beperkt zich uitsluitend tot de situering van de bij het bouwplan behorende parkeerplaatsen.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de bouwvergunning niet heeft mogen verlenen, omdat de bij het bouwplan voorziene parkeerplaatsen in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de parkeerplaatsen geen onderdeel uitmaken van de bouwvergunning. Zij maken daarvan volgens hem wel deel uit en de situering ervan dient dan ook te voldoen aan het bestemmingsplan. Dit is volgens hem niet het geval, nu het bestemmingsplan bepaalt dat de parkeerplaatsen uitsluitend mogen worden gerealiseerd op gronden met de aanduiding "Maatschappelijke voorzieningen", aldus [appellant].
3.1.    [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bij het bouwplan voorziene parkeerplaatsen onderdeel uitmaken van de verleende bouwvergunning. Nu de situatietekening met nummer TV-00, waarop de 49 genummerde parkeerplaatsen zijn weergegeven, als bijlage C deel uitmaakt van de verleende bouwvergunning, moeten de desbetreffende parkeerplaatsen, alsmede de situering daarvan, worden geacht met dit besluit te zijn vergund.
Het betoog is terecht voorgedragen. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak nu de beslissing van de rechtbank, gelet op het hierna volgende, juist is.
3.2.    De rechtbank heeft in het betoog van [appellant] dat het bouwplan, gelet op de situering van de parkeerplaatsen, in strijd is met het bestemmingsplan, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het besluit van 9 augustus 2011 niet in stand kan blijven.
Daarbij is van belang dat voor de gronden waarop het bouwplan inclusief de parkeerplaatsen is voorzien, de bestemming "Woongebied I" geldt en deze bestemming er niet aan in de weg staat dat op deze gronden in verband met de toegestane functies wordt geparkeerd. Dit temeer, nu deze gronden mede bestemd zijn voor verkeersvoorzieningen, waartoe een parkeerterrein kan worden gerekend.
Anders dan [appellant] stelt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het parkeerterrein uitsluitend kan worden gerealiseerd op gronden met de aanduiding "Maatschappelijke voorzieningen". Dat die gronden volgens de planvoorschriften mogen worden ingericht ten behoeve van onderwijsvoorzieningen, maakt niet dat de daartoe benodigde parkeerruimte niet elders binnen de bestemming "Woongebied I" kan worden gerealiseerd. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat uit artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, onder 4, van de planvoorschriften niet volgt dat parkeervoorzieningen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen op het eigen terrein moeten worden aangelegd.
Ook de stelling dat in dit geval uit de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat de parkeerplaatsen uitsluitend op gronden met de aanduiding "Maatschappelijke voorzieningen" kunnen worden gerealiseerd, slaagt niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 3 maart 2010 in zaak nr.
200904369/1/H1) komt, indien de tekst van de planvoorschriften op zichzelf duidelijk is, aan de toelichting op het bestemmingsplan, wat er ook zij van de strekking ervan, bij de uitleg van deze planvoorschriften geen betekenis toe. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planvoorschriften duidelijk zijn, zodat aan een beoordeling van hetgeen de toelichting ter zake vermeldt, niet wordt toegekomen.
Het betoog faalt.
3.3.    Wat betreft het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de parkeerplaatsen zouden worden aangelegd op gronden met de aanduiding "Maatschappelijke voorzieningen", wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, mag slechts en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien een van de daar genoemde weigeringsgronden zich voordoet.
Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en zij voorts terecht heeft overwogen dat ook overigens niet is gebleken van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, heeft zij terecht geoordeeld dat het college gehouden was de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Eventueel bij [appellant] gewekt vertrouwen kan daaraan niet afdoen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel blijft daarom buiten bespreking.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, gelet op hetgeen onder 3.1 is overwogen, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Bolleboom
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
641.