ECLI:NL:RVS:2013:BZ3389

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201204092/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • D. Roemers
  • J.J. van Eck
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om Nederlanderschap voor appellante en haar minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 maart 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante], die samen met haar minderjarige kinderen het Nederlanderschap verzocht. Het verzoek werd op 7 januari 2011 door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afgewezen, omdat de nationaliteit van [appellante] en haar kinderen niet kon worden vastgesteld. De minister verklaarde het bezwaar van [appellante] ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank verklaarde het beroep op 8 maart 2012 ongegrond, waarna [appellante] hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 11 december 2012 werd [appellante] bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Sas, terwijl de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie werd vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop en mr. M.R. Küthe. De Afdeling overwoog dat [appellante] geen geldige buitenlandse paspoorten had overgelegd, wat essentieel was voor de vaststelling van haar nationaliteit. Hoewel [appellante] aanvankelijk stelde dat zij in bewijsnood verkeerde, trok zij dit beroep in tijdens de zitting, nadat zij een kopie van haar geldige Srilankaanse paspoort overhandigde.

De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was, omdat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen bewijsnood was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de betrokken rechters de uitspraak ondertekenden.

Uitspraak

201204092/1/V6.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede voor haar minderjarige kinderen, wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2012 in zaken nrs. 11/1772 en 11/1790 in de gedingen tussen:
[appellante]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2011 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar en haar minderjarige kinderen het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluiten van 28 maart 2011 onderscheidenlijk 25 maart 2011 heeft de minister het door [appellante], mede voor haar minderjarige kinderen, daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2012, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Sas, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop en mr. M.R. Küthe, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, voor zover thans van belang, verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid, voor zover thans van belang, kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
De Handleiding vermeldt voorts dat een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument dient over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
Verder is in de Handleiding vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
3.    De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen omdat de nationaliteit van [appellante] en die van haar minderjarige kinderen niet kan worden vastgesteld. Niet in geschil is dat [appellante] bij het verzoek geen geldige buitenlandse paspoorten heeft overgelegd.
4.    [appellante] heeft als enige hogerberoepsgrond naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] niet in bewijsnood heeft verkeerd. [appellante] heeft evenwel ter zitting van de Afdeling, onder verwijzing naar een bij het nader stuk overgelegde kopie van haar geldige Srilankaanse paspoort, haar beroep op bewijsnood laten vallen. Gelet hierop is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Groenendijk
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
164-670.