201112252/1/A4.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Roosteren, gemeente Echt-Susteren,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 oktober 2011 in zaak nr. 11/471 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren.
Bij besluit van 30 maart 2009 heeft het college het verzoek van [appellant B] om handhavend op te treden tegen de inrichting van [belanghebbende] aan de [locatie] te Roosteren niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, alsnog het verzoek in behandeling genomen en geweigerd handhavend op te treden.
Bij uitspraak van 12 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellant B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 februari 2011 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van het bepaalde in haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 27 maart 2012 heeft het college het door [appellant B] tegen het besluit van 30 maart 2009 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en opnieuw geweigerd handhavend op te treden.
[appellant B], het college en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Pietermans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
1. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de overwegingen van de rechtbank over de weigering van het college om handhavend op te treden wegens strijd met de milieuwetgeving.
2. [appellant B] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de inrichting voldoet aan de afstandseisen die zijn opgenomen in artikel 4, tweede lid, van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit). Volgens hen is het relevante emissiepunt niet de ventilatieopening aan de achterzijde van de bedrijfsbebouwing, maar een deur die nagenoeg de gehele dag is geopend en op een afstand van ongeveer 33 m van de dichtstbijgelegen burgerwoning is gelegen. De inrichting valt volgens [appellant B] derhalve niet onder de werkingssfeer van het Besluit.
2.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, is het Besluit niet van toepassing op een inrichting als bedoeld in artikel 2 waar landbouwhuisdieren worden gehouden die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, of die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V.
Ingevolge het vierde lid worden de afstanden bedoeld in het tweede en het derde lid, gemeten vanaf de buitenzijde van een object categorie I, II, III, IV of V tot het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf.
2.2. Blijkens de nota van toelichting op het Besluit wordt voor de definitie van het emissiepunt aansluiting gezocht bij de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Stb. 2006, 390, blz. 67). Deze regeling is per 1 januari 2007 vervallen. Vanaf die datum geldt in plaats daarvan de op de Wet geurhinder en veehouderij gebaseerde Regeling geurhinder en veehouderij. Naar het oordeel van de Afdeling kan voor het bepalen van het emissiepunt in dit geschil daarbij worden aangesloten.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij is een emissiepunt het punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten het geheel overdekte dierenverblijf treedt, dan wel wordt gebracht. Blijkens de toelichting is bij mechanisch geventileerde stalsystemen het emissiepunt de ventilatoruitlaat die het dichtst bij een geurgevoelig object is gelegen, voor zover niet op kortere afstand relevante geuremissies optreden (Stcrt. 2006, nr. 246, blz. 21).
2.3. Uit de bij de melding ingevolge het Besluit gevoegde tekening blijkt, hetgeen [belanghebbende] ook ter zitting heeft bevestigd, dat de stal mechanisch wordt geventileerd. De deur waar [appellant B] op doelen wordt slechts gebruikt voor het doorlaten van personen en goederen. Bij de afstandsmeting moet dan ook worden uitgegaan van het emissiepunt van de ventilator. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de inrichting voldoet aan de afstandseisen die zijn opgenomen in artikel 4, tweede lid. In zoverre kan niet worden geoordeeld dat het Besluit niet van toepassing is op de inrichting.
3. De overige in hoger beroep aangevoerde gronden, die eveneens de toepasselijkheid van het Besluit betreffen, vormen een herhaling van hetgeen in beroep bij de rechtbank is aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden gemotiveerd verworpen. [appellant B] hebben niets aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen.
De desbetreffende gronden falen.
4. Het hoger beroep is ongegrond.
5. Bij besluit van 27 maart 2012 heeft het college, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw besloten op het bezwaar van [appellant B] tegen het besluit van 30 maart 2009. Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid (oud), en 6:19, eerste lid (oud), is dit besluit eveneens voorwerp van dit geding.
6. Het college heeft bij het besluit van 27 maart 2012 opnieuw geweigerd om handhavend op te treden omdat, voor zover hier van belang, de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit valt.
7. [appellant B] betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de inrichting onder de werkingssfeer van het Besluit valt. Daartoe voeren zij dezelfde gronden aan als in hoger beroep.
7.1. Uit hetgeen onder 2.3 en 3 is overwogen volgt dat deze beroepsgronden falen.
8. Het beroep tegen het besluit van 27 maart 2012 is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren van 27 maart 2012 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013