201206778/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Coevorden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 29 mei 2012 in zaak nr. 11/593 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Coevorden.
Bij besluit van 9 september 2010 heeft het college geweigerd ontheffing en bouwvergunning eerste fase te verlenen aan [appellante] voor het vergroten van een melkverwerkingsruimte op het perceel [locatie] te Coevorden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 juli 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 september 2010, onder aanvulling van de motivering, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 29 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 juli 2011 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A. Bakker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van een melkverwerkingsruimte (hierna: zuivelboerderij) op het perceel.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" rust op het perceel de bestemming "Landelijk gebied" met de nadere aanduiding "Agrarisch bedrijf annex zuivelboerderij". Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p, van de planvoorschriften wordt onder een agrarisch bedrijf verstaan een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Landelijk gebied" aangegeven gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, mogen, voor zover hier van belang, ter plaatse van de aanduiding "Zuivelboerderij", naast de bebouwing die is toegestaan overeenkomstig de aanduiding "Agrarisch bedrijf", tevens bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een melkproductiefabriek worden opgericht.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan slechts in overeenstemming is met het bestemmingsplan, indien naast een zuivelboerderij een agrarisch bedrijf op het perceel is gevestigd. Daartoe voert zij aan dat volgens Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal onder de term "annex" wordt verstaan "en" of "en daarbij", hetgeen betekent dat een zuivelboerderij zowel samen met als zonder een agrarisch bedrijf is toegestaan. Voorts voert zij aan dat er geen aanleiding bestaat om aan het begrip een van het normale spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Ten slotte betoogt zij dat noch in het plan noch in de toelichting steun wordt gevonden voor de uitleg van de rechtbank. Het voorgaande wordt volgens haar ondersteund door de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2005 in zaak nrs.
200505735/1, 200505735/3 en 200505735/4en de daarbij bevestigde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 13 mei 2005.
3.1. De rechtbank heeft in hetgeen [appellante] in beroep heeft aangevoerd, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat een zuivelboerderij op het perceel kan worden gevestigd zonder dat een agrarisch bedrijf op het perceel is gevestigd. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder a, mogen ter plaatse van de aanduiding "Zuivelboerderij", naast de bebouwing die is toegestaan overeenkomstig de aanduiding "Agrarisch bedrijf", tevens bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een melkproductiefabriek worden opgericht. Het voorgaande duidt op de mogelijkheid van zelfstandige bebouwing voor een melkproductiefabriek, maar uit de toevoeging van de woorden "tevens" en "naast" bezien in samenhang met artikel 3 en de plankaart, moet worden afgeleid dat op het perceel een agrarisch bedrijf dient te zijn gevestigd. Steun hiervoor kan, anders dan [appellante] stelt, worden gevonden in artikel 3 van de planvoorschriften, waarin in hoofdlijnen is beschreven op welke wijze de doeleinden van het plan worden nagestreefd. Ingevolge het derde lid van dat artikel is de hoofdfunctie van het gebied waartoe het perceel behoort agrarisch, hetgeen tot uitdrukking is gebracht in de doeleindenomschrijving als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften. Aan de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 28 september 2005 en de daarbij bevestigde uitspraak van de voorzitter van de rechtbank Assen, kan niet de betekenis worden toegekend die [appellante] daaraan gehecht wil zien. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het bouwplan, waar thans vergunning voor is aangevraagd, in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet is overwogen dat een zuivelboerderij op het perceel is toegestaan zonder dat er een agrarisch bedrijf op het perceel was gevestigd. Daartoe was ook geen aanleiding, nu destijds een agrarisch bedrijf op het perceel was gevestigd. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de term "annex" in de aanduiding van het perceel op de plankaart duidt op "het een in samenhang met het ander".
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft vastgesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en niet zelf in de zaak heeft voorzien. Daartoe voert zij aan dat zij met de door haar overgelegde stukken, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het perceel een agrarisch bedrijf is gevestigd zodat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Voorts voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de overige overgelegde stukken.
4.1. De rechtbank heeft weliswaar in haar uitspraak niet expliciet verwezen naar alle overgelegde stukken, maar is terecht tot de conclusie gekomen dat onzeker is of ten tijde van belang op het perceel een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder p, van de planvoorschriften gevestigd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, uit de stukken, waaronder de overgelegde nota’s en jaarrekeningen, slechts volgt dat het kantoor van de onderneming op het perceel is gevestigd. Voorts staat op grond van de door [appellante] overgelegde stukken, waaronder het rapport, vast dat het bedrijf van [appellante] verdeeld is over meerdere percelen. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat op het perceel een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder p, van de planvoorschriften was gevestigd. De ter zitting gestelde omstandigheid dat op het perceel opslag plaatsvindt van landbouwmachines, maakt dit niet anders. In het voorgaande heeft de rechtbank aanleiding kunnen zien voor het oordeel dat het zonder nader onderzoek door het college onvoldoende vaststond of op het perceel een agrarisch bedrijf was gevestigd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013