ECLI:NL:RVS:2013:BZ3991

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201208833/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Hoekstra
  • R. van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Woonschepenlocatie Tull en ’t Waal en rechtsbescherming van de appellant

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Woonschepenlocatie Tull en ’t Waal", dat op 28 juni 2012 door de raad van de gemeente Houten is vastgesteld. De appellant, wonend in de gemeente Houten, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat de ligplaats van zijn woonschip buiten het plangebied is komen te liggen na een wijziging van het plan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 januari 2013, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. P.J.G. van der Donck, en de raad door ing. R.D. de Goede. Ook het college van gedeputeerde staten van Utrecht was als partij aanwezig.

De appellant betoogde dat zijn zienswijze tegen het ontwerpplan had moeten worden doorgezonden naar provinciale staten, omdat het plan gewijzigd was vastgesteld. Hij stelde dat dit in strijd was met artikel 6 van het EVRM, omdat hem effectieve rechtsbescherming was onthouden. De Afdeling oordeelde echter dat de raad terecht geen aanleiding had gezien om de zienswijze door te zenden, omdat deze niet gericht was tegen het ontwerpinpassingsplan en de termijn voor het indienen van zienswijzen al was verstreken.

Daarnaast betoogde de appellant dat het plan ten onrechte gewijzigd was vastgesteld, waardoor zijn ligplaats niet meer deel uitmaakte van het plan. De raad verdedigde zich door te stellen dat het wijzigen van de plangrens binnen zijn bevoegdheid viel en dat hij rekening had gehouden met de overlap tussen het bestemmingsplan en het inpassingsplan. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het plan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en was er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 maart 2013.

Uitspraak

201208833/1/R2.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Houten,
en
de raad van de gemeente Houten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Woonschepenlocatie Tull en ’t Waal" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. van der Donck, advocaat te Houten, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R.D. de Goede, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Utrecht, vertegenwoordigd door J.D. Berkhof en ing. K.H. van Rooijen, beiden werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in de realisering van woonschipligplaatsen met (oever)voorzieningen te Tull en ’t Waal. Het plan is ambtshalve gewijzigd vastgesteld. De wijziging betreft de aanpassing van de plangrens aan de plangrens van het Provinciaal Inpassingsplan "Ruimte voor de Lek" (hierna: het inpassingsplan).
2.    [appellant] betoogt dat nu het plan gewijzigd is vastgesteld, waardoor de ligplaats van zijn woonschip buiten het plangebied is komen te liggen, zijn zienswijze tegen het ontwerpplan had moeten worden doorgezonden naar provinciale staten om te worden behandeld als zienswijze gericht tegen het ontwerpinpassingsplan. Nu dit niet is gebeurd, is hem in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) een effectieve rechtsbescherming onthouden.
2.1.    Ingevolge artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zendt het bestuursorgaan geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
2.2.    Het college heeft terecht geen aanleiding gezien om de zienswijze van [appellant] tegen het ontwerpplan door te zenden naar provinciale staten, nu deze zienswijze niet was gericht tegen het ontwerpinpassingsplan zodat provinciale staten niet kennelijk bevoegd waren tot behandeling daarvan. Overigens was ten tijde van de indiening van zijn zienswijze over het ontwerpplan de termijn voor het indienen van een zienswijze over het ontwerpinpassingsplan reeds verstreken. Voor de vaststelling van het inpassingsplan is een afzonderlijke procedure gevolgd waarin de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen en het instellen van beroep heeft opengestaan. Dat [appellant] van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn eigen rekening en risico. Artikel 6 van het EVRM is dan ook niet geschonden. Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte gewijzigd is vastgesteld waardoor de ligplaats van zijn woonschip geen deel uitmaakt van het plan.
3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het gewijzigd vaststellen van een plangrens een bevoegdheid van de raad is. De raad stelt dat hij tijdens de terinzagelegging van het ontwerpplan constateerde dat het plan en het inpassingsplan elkaar deels overlapten. Na overleg met provinciale staten heeft de raad vervolgens de plangrens van het plan aangepast aan de plangrens van het inpassingsplan.
3.2.    De Afdeling stelt voorop dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de grens van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een plangrens kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In beginsel moeten alle relevante feiten en omstandigheden die zich tot aan het nemen van het besluit tot vaststelling van het plan hebben voorgedaan daarbij in aanmerking worden genomen. Nu ten tijde van de vaststelling van het plan het ontwerpinpassingsplan reeds ter inzage had gelegen, maar het inpassingsplan nog niet was vastgesteld, diende de raad bij de vaststelling van het plan rekening te houden met de inhoud van het ontwerpinpassingsplan en de daarin aangehouden plangrens. De raad heeft dit gedaan door bij de gewijzigde planvaststelling de plangrens aan te laten sluiten bij de in het ontwerpinpassingsplan aangehouden plangrens. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aldus de grenzen van de hem bij de bepaling van de plangrens toekomende beleidsvrijheid heeft overschreden, nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen het perceel waarop zijn woonschip is gelegen en het plangebied een dusdanige samenhang bestaat dat dit perceel niet buiten het plangebied had mogen worden gehouden. Het betoog faalt.
4.    Het betoog van [appellant] dat de ligplaats van zijn woonschip als zodanig bestemd had moeten worden, kan in deze procedure niet aan de orde komen, nu de ligplaats van [appellant] niet in het plangebied ligt.
5.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013
579-772.