ECLI:NL:RVS:2013:BZ3998

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206277/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Vrachelen/Krooneiland, herziening I 2012

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan "Vrachelen/Krooneiland, herziening I 2012" door de raad van de gemeente Oosterhout. Het besluit werd genomen op 22 mei 2012 en is door verschillende appellanten aangevochten. De appellanten, wonend in Oosterhout, hebben beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan, waarbij zij zich onder andere verzetten tegen de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" en de mogelijkheid van een derde bouwlaag op de woningen in de Vlinderbuurt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 4 februari 2013. De appellanten voerden aan dat de raad ten onrechte de bouwhoogte heeft verhoogd en dat dit zou leiden tot een onaanvaardbare toename van schaduwwerking en een verslechtering van het straatbeeld. De raad verdedigde zijn besluit door te stellen dat er geen ruimtelijke of stedenbouwkundige redenen zijn die in de weg staan aan de bouw van een derde laag, en dat de woningen in de Vlinderbuurt in waarde zijn gestegen, waardoor ze niet langer als starterswoningen kunnen worden aangemerkt. De Afdeling oordeelde dat de raad voldoende gemotiveerd had waarom de derde bouwlaag was toegestaan en dat de bezonningsstudies adequaat waren uitgevoerd. De beroepen van de appellanten werden ongegrond verklaard, en de Afdeling concludeerde dat het bestemmingsplan in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 13 maart 2013.

Uitspraak

201206277/1/R3.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Oosterhout,
2.    [appellant sub 2], wonend te Oosterhout,
3.    [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Oosterhout,
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Vrachelen/Krooneiland, herziening I 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2013, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden vertegenwoordigd door mr. K. de Wit, en de raad, vertegenwoordigd door P.C.H. van der Made, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor zover gericht tegen de vaststelling van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij ter zake geen zienswijze naar voren hebben gebracht. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.    Voorts betogen [appellant sub 3] en anderen dat de raad ten onrechte artikel 7, lid 7.1, onder c, sub 2, van de planregels heeft vastgesteld. Zij voeren aan dat de in dit artikel opgenomen algemene afwijkingsbevoegdheid een overschrijding van ruim elf meter van de maximale hoogte van gebouwen toestaat voor de bouw van een technische ruimte boven op de woningen.
2.1.    Het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor zover gericht tegen de vaststelling artikel 7, lid 7.1, onder c, sub 2, van de planregels steunt evenmin op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan hen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij ter zake geen zienswijze naar voren hebben gebracht. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is in zoverre eveneens niet-ontvankelijk.
Overigens heeft de raad ter zitting toegelicht dat de mogelijkheid om met toepassing van de in artikel 7, lid 7.1, onder c, sub 2, van de planregels bedoelde afwijkingsbevoegdheid een technische ruimte boven op een woning te realiseren zo moet worden gelezen dat de totale hoogte van het gebouw, inclusief de technische ruimte daar boven op, niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane hoogte van het betreffende gebouw.
3.    Het plan voorziet, voor zover hier van belang, bij recht in een derde bouwlaag voor de woningen op de percelen aan de Vuurvlinderhof 4 tot en met 28 (even huisnummers) en de Wintervlinderhof 2 tot en met 12 (even huisnummers) en 5 tot en met 15 (oneven huisnummers) (hierna: de percelen).
4.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Wonen" met de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (9 m)" heeft vastgesteld voor de percelen. Met een toelaatbare bouwhoogte van maximaal 9 m wordt bij recht de bouw van een derde bouwlaag op de woningen op de percelen mogelijk gemaakt. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen voeren aan dat de raad heeft nagelaten dit te motiveren. Zij wijzen erop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2011 in zaak nr.
201006282/1/R3over het vorige bestemmingsplan "Vrachelen/Krooneiland" niet valt af te leiden dat de raad bij recht een derde bouwlaag mogelijk had moeten maken. Voorts wijzen zij erop dat de raad zich in de procedure over het vorige bestemmingsplan nog op het standpunt heeft gesteld dat een derde bouwlaag moet worden uitgesloten. Volgens hen heeft de raad de woningen bij de vaststelling van het plan, anders dan bij de vaststelling van het vorige bestemmingsplan, ten onrechte niet meer aangemerkt als starterswoningen. Verder is volgens hen niet duidelijk of het toestaan van een derde woonlaag in overeenstemming is met het gemeentelijke woonbeleid, omdat de waarde van de woningen zodanig kan stijgen dat zij het karakter van een starterswoning verliezen.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er geen ruimtelijke of stedenbouwkundige redenen zijn die in de weg staan aan een derde bouwlaag voor de woningen, omdat de bouwhoogte van omliggende woningen groter is. De raad stelt voorts dat hij niet meer vasthoudt aan zijn standpunt in de procedure over het vorige bestemmingsplan dat de woningen het karakter van een starterswoning moeten behouden. Volgens de raad hebben de woningen blijkens de gegevens in het kader van de Wet waardering onroerende zaken een zodanige waarde dat deze niet meer aangemerkt kunnen worden als een starterswoning, maar als middeldure woningen. Verder is het plan niet in strijd met het gemeentelijke woonbeleid, zoals dat is neergelegd in de Woonvisie 2011-2016 (hierna: Woonvisie).
4.2.    In het vorige bestemmingsplan "Vrachelen/Krooneiland" was de toelaatbare bouwhoogte van de woningen maximaal 6 m. Het bestemmingsplan voorzag niet in de vergroting van de bouwhoogte.
Bij voornoemde uitspraak van 29 juni 2011 over dit bestemmingsplan heeft de Afdeling de plandelen met de bestemming "Wonen" voor de percelen vernietigd. De Afdeling heeft daarbij overwogen dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de in het voorheen geldende bestemmingsplan "Vrachelen 3e fase" opgenomen mogelijkheid om de woningen na het verlenen van vrijstelling met een derde bouwlaag uit te breiden niet kan worden gehandhaafd zonder al te zeer afbreuk te doen aan het karakter als starterswoningen. Verder heeft de Afdeling overwogen dat de overweging van de raad dat een derde bouwlaag negatieve gevolgen kan hebben voor de bezonning ter plaatse van de percelen, onvoldoende is om de beslissing om een derde bouwlaag zonder meer niet toe te laten, te kunnen dragen.
4.3.    De raad stelt dat de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2011 aanleiding heeft gevormd om onderzoek te doen naar de bouwhoogtes van omliggende woningen. Daarbij is volgens de raad gebleken dat de omliggende woningen een toegestane goothoogte van maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m of 12 m hebben. De raad heeft beoogd de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de woningen aan te laten sluiten bij die van de omliggende woningen. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat een bouwhoogte van maximaal 9 m nog steeds lager is dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de omliggende woningen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarmee het toelaten van een derde bouwlaag voldoende gemotiveerd. Dat de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2011 niet dwong tot het opnemen van een derde bouwlaag bij recht betekent niet dat de raad die mogelijkheid niet alsnog in het plan mag opnemen. Daarbij hoefde de raad met verwijzing naar de waardering van de woningen in redelijkheid niet meer vast te houden aan zijn eerdere standpunt dat de woningen het karakter van een starterswoning moeten behouden. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat het plan in strijd is met de Woonvisie. Het betoog faalt.
5.    [appellant sub 3] en anderen betogen dat de plantoelichting niet voldoet aan de eisen die daaraan zijn gesteld in artikel 3.1.6, onderdelen, a, b, c, d, en e, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).
5.1.    Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
5.2.    De plantoelichting bevat een verantwoording over de ruimtelijke en stedenbouwkundige overwegingen voor de vergroting van de maximaal toelaatbare bouwhoogte voor de woningen in het plangebied. Voorts staat in de plantoelichting dat in het kader van de voorbereiding van het plan geen milieu- en wateraspecten hoeven te worden onderzocht, nu in het voorheen geldende bestemmingsplan "Vrachelen 3e fase" een vrijstellingsbevoegdheid was opgenomen voor het bouwen van een derde bouwlaag. Ook staat in de plantoelichting dat het ontwerp van het plan in het kader van de maatschappelijk uitvoerbaarheid van het plan ter inzage is gelegd en dat dit digitaal beschikbaar is gesteld. Verder overweegt de Afdeling dat de raad alleen in een nieuwe regeling voor de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de woningen heeft voorzien met betrekking tot de plandelen van het meeromvattende bestemmingsplan "Vrachelen/Krooneiland" die bij uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2011 zijn vernietigd, zodat de raad in dit geval geen aanleiding heeft hoeven zien om het in artikel 3.1.1 van het Bro bedoelde overleg te voeren. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, onder a, b, c, d en e, van het Bro is vastgesteld. Het betoog faalt.
6.    [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de mogelijkheid van een derde bouwlaag tot een onaanvaardbare toename van de schaduwwerking op hun woningen aan de Vuurvlinderhof en de Rotsvlinderhof zal leiden. [appellant sub 3] en anderen stellen dat de bezonningsstudies van de raad naar hun woningen ondeugdelijk zijn uitgevoerd. Zij wijzen op de studie van Architectenbureau Van Overbeek & Partners B.V. van 12 maart 2012 naar de bezonning van hun woningen aan de Rotsvlinderhof (hierna: deskundigenrapport) waaruit volgens hen blijkt dat een aanzienlijke vermindering van het aantal zonuren zal optreden. Ook wijzen [appellant sub 3] en anderen erop dat op de bezonningsdiagrammen bij de bezonningsstudies van de raad een legenda en schaal ontbreken en dat niet duidelijk is welke meetgegevens en computerprogramma zijn gebruikt. Verder stellen [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen dat de mogelijkheid van een derde bouwlaag tot vermindering van het zonlicht voor de bomen ter plaatse van de Vuurvlinderhof zal leiden en dat de raad de gevolgen hiervan onvoldoende heeft onderzocht.
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de mogelijkheid van een derde bouwlaag op de woningen niet tot een onaanvaardbare verslechtering van de bezonning zal leiden. De raad stelt dat de aan het plan ten grondslag gelegde bezonningsstudies zorgvuldig zijn verricht. Volgens de raad zijn voor de bezonningsstudies het computerprogramma "sketchup 7.1" en de gegevens van de website www.zonsopgang.info gebruikt. Over het deskundigenrapport stelt de raad zich op het standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de bestaande derde bouwlaag op de woning op het perceel aan de Vuurvlinderhof 24 voor de bezonning van de percelen van [appellant sub 3] en anderen aan de Rotsvlinderhof.
6.2.    De raad heeft een studie laten uitvoeren naar de bezonning van de percelen op de dagen 21 maart, 21 juni, 21 augustus en 21 december. De resultaten van deze studie zijn neergelegd in de "Bezonningsstudie Vlinderbuurt" van 12 juli 2011. In deze studie is een onderscheid gemaakt tussen de situaties waarin de woningen twee onderscheidenlijk drie bouwlagen hebben. Uit de bezonningsdiagrammen bij deze studie volgt dat de schaduwwerking op 21 december, die representatief is geacht voor de schaduwwerking in de wintermaanden, op de percelen aan de Vuurvlinderhof niet zal toenemen. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat de schaal en legenda op de bezonningsdiagrammen bij de studies van de raad ontbreken, niet betekent dat uit deze bezonningsdiagrammen geen conclusies kunnen worden getrokken over de bezonningssituatie. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben verder geen gronden aangevoerd in verband waarmee moet worden geoordeeld dat de studie naar hun woningen aan de Vuurvlinderhof ondeugdelijk is uitgevoerd. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet op deze studie heeft mogen baseren bij het nemen van het bestreden besluit.
In het deskundigenrapport is de bezonning voor de maanden september tot en met maart onderzocht voor de woningen van [appellant sub 3] en anderen aan de Rotsvlinderhof. Bij deze studie is de bezonning van de woning aan de Rotsvlinderhof 5 representatief geacht voor de bezonning van de andere woningen aan de Rotsvlinderhof. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat daarin rekening is gehouden met de bestaande derde bouwlaag van de woning op het perceel aan de Vuurvlinderhof 24. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande derde bouwlaag geen invloed heeft op de bezonning van de woningen aan de Rotsvlinderhof, gelet op de ligging van de woning in de nabijheid van deze woningen. Reeds daarom kan het deskundigenrapport niet worden gevolgd.
Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft de raad een aanvullende studie laten verrichten naar de bezonning van de woningen van [appellant sub 3] en anderen aan de Rotsvlinderhof, waarin dezelfde uitgangspunten zijn gehanteerd als die in het deskundigenrapport en waarbij wel rekening is gehouden met de bestaande derde bouwlaag. De resultaten van deze studie zijn neergelegd in de "Bezonningsstudie Vlinderbuurt" van 2 april 2012. Uit de tabel bij deze studie volgt dat in de bestaande situatie op 21 november het aantal uren bezonning op de achtergevel van de woning aan de Rotsvlinderhof 5, 4 uur en 36 minuten bedraagt. De vermindering van het aantal zonuren op 21 november in de nieuwe situatie met drie bouwlagen bedraagt ongeveer 1 uur. Daarnaast volgt uit de tabel dat het aantal zonuren op 21 december in de nieuwe situatie met drie bouwlagen niet zal afnemen.
Het standpunt van de raad dat de vermindering van de bezonning op 21 november niet onaanvaardbaar is, is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. De raad heeft in dit geval het belang bij het toestaan van drie bouwlagen in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dat het belang van [appellant sub 3] en anderen bij het voorkomen van de vermindering van de bezonning. [appellant sub 3] en anderen hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat de aanvullende studie ondeugdelijk is uitgevoerd.
Over het betoog over de vermindering van zonlicht voor de bomen ter plaatse van de Vuurvlinderhof stelt de raad dat de bomen van alle zijden voldoende zonlicht ontvangen en dat een derde bouwlaag hier niet aan in de weg staat. Daartoe wijst de raad op de afstand tussen deze bomen en de woningen. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de eventuele vermindering van zonlicht zodanig is dat dit nadelige gevolgen voor de bomen zal hebben. Het betoog faalt.
7.    Voorts voeren [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen aan dat de woningen met een derde bouwlaag en met een in de planregels voorgeschreven plat dak een massalere uitstraling zullen krijgen. Dit leidt ertoe dat de woningen nog minder zullen passen bij de architectuur van de andere woningen in de Vlinderbuurt en dat de raad van deze bouwregels had moeten afwijken. [appellant sub 3] en anderen betogen daarbij dat het plan in strijd met het beeldkwaliteitsplan is vastgesteld, nu de woningen met een plat dak worden gebouwd. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zal het bij recht mogelijk maken van een derde bouwlaag ook tot een verslechtering van het straatbeeld leiden, nu de mogelijkheid bestaat dat op sommige woningen wel een derde bouwlaag wordt gebouwd en op andere woningen niet.
Daarnaast voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat een derde bouwlaag op de woningen tot een onaanvaardbare verslechtering van hun uitzicht zal leiden.
7.1.    De raad stelt dat een derde bouwlaag met plat dak in overeenstemming is met de architectuurstijl die in het vorige bestemmingsplan voor de Vuurvlinderhof en de Wintervlinderhof is gekozen. Ook zal het plan volgens de raad niet leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van het uitzicht, gelet op de afstanden tussen de woningen op de percelen en de omliggende woningen.
7.2.    In het beeldkwaliteitsplan worden twee architectuurstromen onderscheiden, te wetende de traditionele jaren ’30-woningen met kap en het romantisch kubisme uit de jaren 30 met plat dak. Voor de woningen in de Vlinderbuurt is gekozen voor de traditionele jaren ’30-woningen met kap. In het vorige bestemmingsplan "Vrachelen/Krooneiland" is evenwel afgeweken van deze keuze en is voor de woningen op de percelen aan de Vuurvlinderhof en de Wintervlinderhof gekozen voor het romantisch kubisme met plat dak. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de omstandigheid dat een derde bouwlaag kan worden gebouwd op de bestaande woningen in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van het romantisch kubisme met plat dak uit het vorige bestemmingsplan af te wijken. Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan tot een verslechtering van het straatbeeld zal leiden, nu deze architectuurstijl met plat dak voor de woningen blijft gehandhaafd. Het betoog faalt.
7.3.    De afstand tussen het bouwvlak van de woningen aan de Vuurvlinderhof 4 tot en met 28 (even huisnummers) en de woning van [appellant sub 1] bedraagt minimaal ongeveer 8 m. De afstand tussen het bouwvlak van de woningen aan de Wintervlinder 2 tot en met 12 (even nummers) en de woning van [appellant sub 2] bedraagt ongeveer 20 m. Gelet hierop en de ligging van de woningen in een stedelijke omgeving, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een derde bouwlaag niet tot een onaanvaardbare verslechtering van het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zal leiden. Het betoog faalt.
8.    Verder voeren [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen aan dat de raad ten onrechte heeft nagelaten een parkeeronderzoek te verrichten. [appellant sub 3] en anderen wijzen erop dat in een derde bouwlaag een nieuwe woning kan worden gerealiseerd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen er in dit verband op dat de woningen door de mogelijkheid van een derde bouwlaag in een hoger woonsegment zullen vallen.
8.1.    De raad stelt dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is in de omgeving van de woningen.
8.2.    De percelen hebben op de verbeelding de aanduiding "aaneengesloten (aeg)".
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub a, van de planregels geldt voor het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak dat de op de verbeelding aangegeven woningtypologie dient te worden aangehouden: blokken van meer dan twee aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding "aaneengesloten" op de verbeelding.
Ingevolge artikel 1 van de planregels wordt onder woning verstaan: een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
8.3.    De Afdeling overweegt dat het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat in een derde bouwlaag een nieuwe woning kan worden gerealiseerd feitelijke grondslag mist, nu ingevolge artikel 1, in samenhang gelezen met artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub a, van de planregels, een woning dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Dat de woningen door de mogelijkheid van een derde bouwlaag volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in een hoger woonsegment zullen vallen betekent voorts, wat daarvan ook zij, niet dat de parkeerdruk als gevolg daarvan zal toenemen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte heeft nagelaten een nader parkeeronderzoek te verrichten. Het betoog faalt.
9.    Tot slot voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat het plan tot waardevermindering van hun woningen zal leiden.
9.1.    Wat de eventueel nadelige invloed van de bestreden plandelen op de waarde van  de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van de desbetreffende plandelen aan de orde zijn. Het betoog faalt.
10.    In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen, voor zover ontvankelijk, zijn ongegrond.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover gericht tegen de vaststelling van de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" en artikel 7, lid 7.1, onder c, sub 2, van de planregels, niet-ontvankelijk ;
II.    verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor het overige en de beroepen van  [appellant sub 1] en [appellant sub 2] geheel ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013
429-629.