Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) onjuist heeft toegepast door de verklaring die de vreemdeling bij brief van 7 oktober 2010 heeft overgelegd krachtens dat artikel bij haar oordeel te betrekken en te overwegen dat hij het besluit van 5 oktober 2010 ondeugdelijk heeft gemotiveerd, door die verklaring 'niet objectief verifieerbaar' te achten. Hij betoogt hiertoe dat de rechtbank heeft miskend dat de verklaring van een in Duitsland woonachtige oom van de vreemdeling en dus niet uit objectieve bron afkomstig is en de rechtbank haar reeds daarom ten onrechte krachtens voormeld artikel bij de beoordeling van het beroep heeft betrokken. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank bovendien miskend dat de verklaring niet afdoet aan zijn standpunt over het realiteitsgehalte van de vermoedens van de vreemdeling over hetgeen hem bij terugkeer naar Afghanistan te wachten staat, reeds omdat deze niet uit objectieve bron afkomstig is. Dat de verklaring wellicht tevens is terug te vinden in het Duitse asieldossier van de oom maakt dit volgens de staatssecretaris niet anders, nu zijn onderzoeksplicht niet zover strekt dat hij inzage moet vragen in asieldossiers van in het buitenland toegelaten familieleden van asielzoekers hier te lande.
2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd.
Ingevolge het tweede lid houdt de rechtbank met de in het eerste lid bedoelde gegevens slechts rekening indien deze relevant kunnen zijn voor de beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33, of omtrent de ambtshalve verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 14, dan wel het achterwege laten van de uitzetting op grond van artikel 64.
2.2. De tekst van artikel 83 van de Vw 2000 noch de geschiedenis van de totstandkoming daarvan (Kamerstukken II 2008/09, 31 994, nr. 3) biedt enig aanknopingspunt om aan te nemen dat de rechtbank een door een vreemdeling in beroep overgelegd stuk niet krachtens dat artikel bij de beoordeling van het beroep mag betrekken, louter omdat het stuk niet uit objectieve bron afkomstig is, dan wel geen objectieve informatie bevat.
De grief faalt in zoverre.
2.3. De enkele omstandigheid dat de verklaring van de in Duitsland woonachtige en daar als vluchteling erkende oom van de vreemdeling afkomstig is en daarom volgens de staatssecretaris geen objectieve bron is, betekent niet dat die verklaring reeds daarom geen betekenis kan hebben. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2008 in zaak nr. 200805862/1 (www.raadvanstate.nl) volgt immers dat onder omstandigheden ook een verklaring die niet uit objectieve bron afkomstig is bewijskracht kan hebben. De vreemdeling heeft evenwel nagelaten om de door hem overgelegde verklaring op enigerlei wijze te staven. Reeds hierom heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen navraag bij de Duitse autoriteiten gedaan naar de inhoud van de verklaring van de oom van de vreemdeling, dan wel die autoriteiten om inzage in diens asieldossier gevraagd.
Dit deel van de grief slaagt derhalve.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 5 oktober 2010 wordt overwogen dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over deze gronden heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin bestaat nauwe verwevenheid tussen het oordeel over deze gronden, dan wel onderdelen van het besluit van 5 oktober 2010 waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze gronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
4. Het beroep tegen het besluit van 5 oktober 2010 is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.