Overwegingen
1. De vreemdeling is op 11 januari 2013 in bewaring gesteld krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Nadat de vreemdeling de wens had geuit een asielaanvraag in te willen dienen, heeft de staatssecretaris op
12 januari 2013 de grondslag van de bewaring gewijzigd in onderdeel b van die bepaling.
2. Hetgeen in de grieven 1, 2 en 6 is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de
Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. In de derde grief klaagt de vreemdeling onder andere dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2013 (hierna: het proces-verbaal) uitdrukkelijk blijk geeft van de verrichte belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) is vereist.
Hiertoe betoogt de vreemdeling dat in voormeld proces-verbaal enkel staat vermeld dat de gronden voor de inbewaringstelling onverkort van toepassing blijven en dat er geen wijzigingen zijn opgetreden. Hiermee heeft de staatssecretaris nagelaten om aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden een concrete afweging te maken met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag. Dit heeft de rechtbank niet onderkend, aldus de vreemdeling.
3.1. In het proces-verbaal staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Ik merk op dat abusievelijk bij de omzetting van de inbewaringstelling van 59 lid 1 sub a naar b, niet vermeld is dat bij het ter kennis komen van het verzoek Asiel door mij de gronden van de inbewaringstelling afgewogen zijn. Mij is gebleken dat de gronden genoemd bij de eerdere inbewaringstelling onverkort van toepassing blijven en geen wijzigingen zijn opgetreden."
3.2. Volgens paragraaf A6/5.3.3.5. van de Vc 2000 dient het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan daarbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen/ingediend hebben en van wie bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A6/5.3.3.1. aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring gesteld is een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag bijvoorbeeld het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag. Zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, mag de inbewaringstelling van asielzoekers uitsluitend plaatsvinden en voortduren na vooraf overleg met de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Van dat overleg dient verslag te worden gelegd in de vreemdelingenadministratie.
3.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
22 augustus 2012 in zaak nr. 201203503/1/V3; www.raadvanstate.nl) dient het dossier zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van de verrichte belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de
Vc 2000 is vereist indien een asielzoeker in bewaring wordt gesteld.
3.4. De staatssecretaris heeft, door uitsluitend te verwijzen naar de gronden van de maatregel van bewaring, niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij de met de bewaring gediende belangen, ondanks de asielaanvraag, zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de vreemdeling. Hij heeft ter zitting van de rechtbank ook erkend dat de vereiste concrete belangenafweging niet uit het dossier blijkt. De vreemdeling klaagt dan ook terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dossier niet uitdrukkelijk blijk geeft van de verrichte belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 is vereist nadat de vreemdeling op
12 januari 2013 de wens had geuit een asielaanvraag in te willen dienen, zodat de maatregel vanaf die datum onrechtmatig moet worden geacht.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens door de vreemdeling is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 11 januari 2013 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. De maatregel van bewaring is met ingang van 12 januari 2013 onrechtmatig. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 12 januari 2013 tot heden, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.