ECLI:NL:RVS:2013:BZ4427

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201208372/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat op 19 juni 2012 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel is genomen. De vreemdeling stelt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen tijdens het gehoor dat aan het terugkeerbesluit voorafging. De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling is van mening dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel verplicht bestuursorganen om belanghebbenden de kans te geven hun zienswijze te geven voordat een besluit wordt genomen dat hen kan raken.

De Raad van State oordeelt dat uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat de vreemdeling weliswaar is geïnformeerd over het terugkeerbesluit, maar niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze te geven. Dit is in strijd met de Awb. De Raad van State vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het terugkeerbesluit alsnog gegrond. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan door de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2013.

Uitspraak

201208372/1/V3.
Datum uitspraak: 7 maart 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 13 augustus 2012 in zaak nr. 12/21428 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft de minister, voor zover thans van belang, de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 augustus 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris met het gehoor bij Terugkeerbesluit en Inreisverbod van 19 juni 2012 heeft voldaan aan artikel 4:8 van de Awb.
Daartoe voert de vreemdeling aan dat uit de opbouw van het proces-verbaal van dit gehoor en van de vraagstelling door de verbalisant blijkt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Dat is gevraagd of hij de gevolgen van het terugkeerbesluit heeft begrepen, is daartoe onvoldoende, aldus de vreemdeling.
2.1. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen, voordat het een beschikking geeft waartegen de belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende treffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
2.2. Blijkens een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van gehoor bij Terugkeerbesluit en Inreisverbod van 19 juni 2012 staat, voor zover thans van belang, vermeld:
"(…). Nadat ik de vreemdeling had geïnformeerd over het ten aanzien van hem op te leggen terugkeerbesluit en inreisverbod, verklaarde de vreemdeling het volgende:
Vraag: Heeft u mijn uitleg begrepen over het terugkeerbesluit, waarbij u op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 de verplichting hebt terug te keren naar uw land van herkomst, dan wel een ander land buiten de Europese Unie waar u toelating is gewaarborgd?
Antwoord: Ja.
Vraag: U heeft ook begrepen dat u de Europese Unie binnen een termijn van 0 dagen dient te verlaten?
Antwoord: Ja. (…)."
2.3. Uit voormeld proces-verbaal blijkt dat de vreemdeling tijdens het gehoor bij Terugkeerbesluit en Inreisverbod is geïnformeerd over het jegens hem uit te vaardigen terugkeerbesluit. Uit dit proces-verbaal blijkt echter niet dat de vreemdeling tijdens voormeld gehoor in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over het uit te vaardigen terugkeerbesluit naar voren te brengen.
Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris aldus niet aan artikel 4:8, eerste lid, van de Awb heeft voldaan.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarin het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het terugkeerbesluit van 19 juni 2012 alsnog gegrond verklaren en dit besluit in zoverre wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 13 augustus 2012 in
zaak nr. 12/21428, voor zover hierin het beroep tegen het terugkeerbesluit van 19 juni 2012 ongegrond is verklaard;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 19 juni 2012, voor zover hierin tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013
53-755.
Verzonden: 7 maart 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser