201206577/1/A1.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 24 mei 2012 in zaak nr. 10/57 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tynaarlo.
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een dienstwoning met schuur op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 15 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 2 december 2008 in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
Bij uitspraak van 24 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.J.Th. Bustin, advocaat te Groningen, en het college, vertegenwoordigd door A.C Akkermans-van Zetten en R.B. Mienstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge het bestemmingsplan "Recreatieterrein Tienelsweg, herziening 1993" rust op het perceel [locatie] de bestemming "Verblijfsrecreatie".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor recreatiewoningen, caravans, recreatieve beheersvoorzieningen, verblijfsdoeleinden, sport- en spelvoorzieningen, instandhouding natuurlijke- en landschappelijke waarden en gasleiding, met de bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen.
Ingevolge het tweede lid, onder b, geldt dat het aantal dienstwoningen en kampwinkels ten hoogste 7 mag bedragen, met dien verstande dat Burgemeester (lees: en wethouders) als nadere eis kunnen stellen dat per beheerd terrein ten hoogste een dienstwoning c.q. kampwinkel is toegestaan.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, wordt onder dienstwoning verstaan een woning, slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de noodzaak tot zijn huisvesting in een woning op het perceel ontbreekt. Hij voert daartoe aan dat hij eigenaar is van een terrein dat wordt gebruikt door een kampeervereniging. Hij wenst op dat terrein toezicht te houden, het te onderhouden en als aanspreekpunt te dienen voor de gebruikers van het terrein.
2.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 26 januari 2005 in zaak nr. 200404881/1) overwogen dat met betrekking tot de vraag naar de noodzaak van een dienstwoning het van belang is of de bedrijfsvoering ter plaatse zoveel tijd en aandacht van de aanvrager opeist, dat op grond daarvan een redelijk belang om op het perceel te wonen aanwezig moet worden geacht.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat door [appellant] niet aannemelijk is gemaakt dat de bedrijfsvoering, voor zover daarvan sprake is, zoveel tijd en aandacht van hem vraagt dat hij daardoor op het terrein moet wonen. Dat het laatste wellicht voor hem praktisch zou zijn, is daarvoor niet voldoende. Uit de omstandigheid dat op het terrein weleens vernielingen plaatsvinden, vloeit niet rechtstreeks de noodzaak van een dienstwoning voort, temeer nu het terrein op andere manieren zou kunnen worden beveiligd.
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat, ondanks dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, het college bouwvergunning had moeten verlenen, nu het heeft toegezegd dat te doen. De rechtbank heeft, in hoger beroep onbestreden, overwogen dat het beroep van [appellant] niet mede gericht was tegen de weigering hem ten behoeve van het bouwplan een ontheffing te verlenen. Schending van het vertrouwensbeginsel kan niet leiden tot verlening van een bouwvergunning in strijd met de wet. [appellant] heeft ter zitting van de Afdeling uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij de schade die hij stelt te hebben geleden door het door het college opgewekte vertrouwen, in een civiele procedure zal trachten te verhalen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013