201206386/1/A1.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Wijchen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 mei 2012 in zaak nr. 11/5093 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen.
Bij besluit van 1 december 2005 heeft het college geweigerd [appellanten] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor de bouw van vier woningen op de percelen [locatie 1 en 2] te Wijchen.
Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten de procedure tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in gang te zetten.
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college het door [appellanten] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 1 december 2005 alsnog ongegrond verklaard en opnieuw de - inmiddels gewijzigde - aanvraag om bouwvergunning eerste fase voor de bouw van vier woningen op de percelen afgewezen.
Bij uitspraak van 8 november 2007 heeft de rechtbank het door [appellanten] ingestelde beroep tegen het besluit van 22 augustus 2006 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 13 februari 2007 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij uitspraak van 6 augustus 2008 in zaak nr. 200708710/1 heeft de Afdeling het daartegen door [appellanten] ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van 8 november 2007 bevestigd.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [appellanten] gemaakte bezwaar, geweigerd [appellanten] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen.
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft het college, naar aanleiding van een wederom aangepaste aanvraag, geweigerd om aan [appellanten] bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van vier woningen op de percelen.
Bij besluit van 8 september 2009 heeft het college het door [appellanten] tegen het besluit van 3 maart 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2010 heeft de rechtbank het door [appellanten] tegen het besluit van 17 februari 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het tegen het besluit van 8 september 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellanten] tegen het besluit van 3 maart 2009 gemaakte bezwaar, dit gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 3 maart 2009 onder aanvulling van de motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 29 mei 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar [appellanten], beiden bijgestaan door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. In de uitspraak van 1 juni 2010 heeft de rechtbank overwogen dat het college de aanvraag, ontvangen op 1 juni 2005, terecht heeft geweigerd.
Zij heeft voorts overwogen dat het college in redelijkheid ook de op 30 juni 2008 ontvangen aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning heeft kunnen weigeren, omdat het wenste vast te houden aan de actuele planologische uitgangspunten van het bestemmingsplan "Wychen-West" waarmee het bouwplan in strijd is. Hoewel de rechtbank eventuele door het college gewekte verwachtingen onvoldoende vond om het college gehouden te achten van de planologische uitgangspunten af te wijken, heeft zij bezien of de bij [appellanten] gewekte verwachtingen voor het college aanleiding had moeten zijn de weigering gepaard te doen gaan met het toekennen van compensatie. Zij heeft in dit verband onder meer overwogen dat het college zich in zijn besluit van 22 augustus 2006 op het standpunt heeft gesteld dat het bereid is medewerking te verlenen aan een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, mits het bouwplan werd voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit standpunt heeft het college nadien meermalen herhaald, onder meer ter zitting van de Afdeling op 26 juni 2008. Gelet hierop was de rechtbank van oordeel dat [appellanten] er bij het indienen van de aanvraag, ontvangen op 30 juni 2008, die onder meer was voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, geen rekening mee hoefden te houden dat hun het op 29 november 2007 in werking getreden bestemmingsplan "Wychen-West" zou worden tegengeworpen. Nu het college wenst vast te houden aan de in dit plan neergelegde planologische uitgangspunten, had het, aldus de rechtbank, op de weg van het college gelegen om [appellanten] daar in een eerder stadium op te wijzen. De rechtbank is concluderend van oordeel dat het college de weigering om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen naar aanleiding van de op 30 juni 2008 ontvangen aanvraag gepaard had moeten doen gaan van een toekenning van compensatie. Nu dit niet is gebeurd, heeft de rechtbank het beroep van [appellanten] gegrond verklaard en het besluit van 8 september 2009 vernietigd.
[appellanten] hebben tegen de uitspraak van 1 juni 2010 geen hoger beroep ingesteld, zodat deze in rechte onaantastbaar is. Daarmee is komen vast te staan dat het college de weigering om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen naar aanleiding van de op 30 juni 2008 ontvangen aanvraag gepaard had moeten doen gaan van een toekenning van compensatie. In dit geding is derhalve slechts aan de orde waarvoor en in welke mate het college [appellant B] en [appellant A] diende te compenseren.
2. Naar aanleiding van de uitspraak van 1 juni 2010 heeft het college bij besluit van 19 oktober 2011 opnieuw beslist op het bezwaar van [appellanten]. Het heeft het bezwaar tegen het besluit van 3 maart 2009 gedeeltelijk gegrond verklaard en dat besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. Het college heeft besloten [appellanten] een bedrag van € 32.247,22 als compensatie toe te kennen in verband met het door hem gewekte vertrouwen dat een procedure krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO zou worden gestart ten behoeve van het bouwplan. Hierbij heeft het de met de aanvraag, ontvangen op 30 juni 2008 verband houdende kosten vergoed, voor zover deze kosten zijn gemaakt na 19 oktober 2006.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college eerst ter zitting van de Afdeling op 26 juni 2008 de verwachting heeft gewekt dat de aangevraagde vrijstelling en bouwvergunning zouden worden verleend en zich daarom terecht op het standpunt heeft gesteld dat alleen de kosten die voor die aanvraag zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens [appellanten] heeft het college deze verwachting eerder gewekt, in ieder geval in het besluit van 22 augustus 2006 toen het mededeelde de procedure ter voorbereiding van het verlenen van vrijstelling krachtens een artikel 19, tweede lid, van de WRO in gang te zetten. Alle kosten die sindsdien zijn gemaakt, ook de kosten voor de eerdere aanvraag, die betrekking had op hetzelfde bouwplan, dienen te worden vergoed, aldus [appellanten].
3.1. In de onherroepelijke uitspraak van 1 juni 2010 heeft de rechtbank overwogen dat het college de op 1 juni 2005 ontvangen aanvraag terecht heeft afgewezen en de op 30 juni 2008 ontvangen aanvraag om vrijstelling en bouwvergunning in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, maar deze laatste afwijzing had gepaard moeten gaan met het toekennen van compensatie. Gelet hierop heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht overwogen dat het college alleen de ten behoeve van de 30 juni 2008 ontvangen aanvraag gemaakte kosten diende te vergoeden.
In de uitspraak van 1 juni 2010 is voorts overwogen dat [appellanten] er bij het indienen van de aanvraag, ontvangen op 30 juni 2008, geen rekening mee hoefden te houden dat hun de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan "Wychen-West" op 29 november 2007 zou worden tegengeworpen. Het college heeft zich in het besluit van 19 oktober 2011 op het standpunt gesteld dat het [appellanten] eerder erop had moeten wijzen dat het wenste vast te houden aan de uitgangspunten van het bestemmingsplan "Wychen-West". Het college acht het redelijk om uit te gaan van de datum van ter inzage legging van het ontwerp van dat bestemmingsplan, omdat op dat moment duidelijk was welke stedenbouwkundige en planologische uitgangspunten werden nagestreefd en dat deze onverenigbaar waren met het bouwplan. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bij de beantwoording van de vraag welke kosten die ten behoeve van de aanvraag, ontvangen op 30 juni 2008, zijn gemaakt, dienden te worden vergoed, heeft mogen aansluiten bij het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan "Wijchen-West".
4. Nu [appellanten] voor het overige geen gronden hebben aangevoerd met betrekking tot de wijze van de vaststelling van het te compenseren bedrag en de hoogte van dat bedrag, heeft de rechtbank hun beroep tegen het besluit van 19 oktober 2011 terecht ongegrond verklaard.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013